Komma’s: Luiselli, Liksom, Nooteboom

Van de fietsbrug af, scherp naar rechts, snelheid maken in de tunnel, links, rechts, rechtdoor, oversteken, door het taxistraatje van hotel en Koepelkerk. En door. En door. En door. Ik ben op weg, ik heb een doel, maar mijn gedachten zijn niet daar, ze zijn nog steeds in Mexico-Stad. In een trein. Op een eiland. Ik ben op weg, ik heb een decor, niets sprookjesachtiger dan Amsterdam bij nacht en ontij, de straatstenen glimmen, de huislichten schimmen, maar ik denk na over tempo, over komma’s, over stijl en functie en de verhalen waar je het uiteindelijk voor doet. Ik fiets, ik wandel niet, ik zit vast met drie schrijvers: Valeria Luiselli, Rosa Liksom, Cees Nooteboom.

Het echte zwerven, springerig: Luiselli

We beginnen in Mexico Stad. Of eigenlijk Venetië. Of New York? We beginnen bij Valeria Luiselli, die met haar debuut Valse papieren een heerlijke aaneenschakelijk van essays over de stad, literatuur en identiteit heeft geschreven. Ik pakte haar boek op omdat Sebald een van haar referenties is. Ze haalt hem aan, ze sluit op hem aan. En ze wandelt. Maar fietsen heeft haar voorkeur:

‘Waar in het verleden het slenteren emblematisch was voor de denker, en waar je in sommige Europese steden nog altijd denkend kunt slenteren, is deze activiteit niet weggelegd voor de inwoner van de meeste steden. De voetganger draagt de stad op zijn rug mee en is zo ondergedompeld in de stedelijke maalstroom dat hij alleen nog maar kan nadenken over wat er zich recht voor hem bevindt.

[…]

In tegenstelling tot de automobilist is de fietsganger wel in staat de in slaap sussende en onbekommerde snelheid van het rondslenteren te bereiken, die de gedachte bevrijdt en haar in staat stelt a piacere rond te zwerven. De flaneur die zich op twee wielen voortbeweegt zal de juiste afstand houden om in de stad zowel medeplichtige als getuige van de stad te worden.’

Ongetwijfeld lenen bepaalde steden zich meer tot fietsen dan andere. En ongetwijfeld past elke persoon, elk personage een andere manier van voortbewegen. Luiselli is haar eigen personage, en ze is springerig, snel. Ook als ze, noodgedwongen in Venetië, loopt. Het voortgaan verdooft niet, het maakt wakker, het brengt niet tot mijmerige introspectie, maar tot snelle associatie.

‘Tegen zes uur ’s avonds, wanneer het laatste zonlicht een gloed werpt over de spullen in mijn kamer en het lamplicht hun contouren nog meer doet vervagen, vlucht ik mijn appartement uit. Ik weet niet of het de materie is die me onrustig maakt zodra de eerste nachtelijke schaduwen te zien zijn – alsof de duisternis toestaat dat de objecten buiten zichzelf treden en hun zwijgend pact met de wereld verbreken – of dat ik het zelf ben die dan, tijdens dat verstilde uur, geen rust vindt. Ik stap op de fiets en ga de straat op.
Een paar blokken verder zet ik de fiets tegen een lantaarnpaal, doe hem op slot, steek de straat over en loop boekhandel Tesoro binnen: ik zoek een boek over de Portugese grammatica, dat ik alweer niet kan vinden.’

Hier wordt niet gewandeld. Wel klopt de stijl. Het zonlicht, de gloed – een lekker langgerekt woord -, de zelfanalyse, het gaat in lange, wijfelende zinnen. De actie gaat snel, en hoewel Luiselli evenveel komma’s gebruikt in de tweede alinea als in de eerste, zie je het verschil, tussen schakelen en taktaktak. Het hadden punten kunnen zijn, die komma’s, en de voornaamste reden dat ze dat niet zijn, is dat het zo sneller kan, met minder woorden.

Luiselli neemt ook afstand, en daarin verschilt ze van de saaie, doorsnee wandelliteratuur, die zich beperkt tot platte observaties, natuurbeschrijvingen, zweet en spierpijntjes. Luiselli zoekt de ruimte, en vindt de lucht.

In de pompeuze storm: Nooteboom

Het geval wil dat Cees Nooteboom een mooi voorwoord in Luiselli’s boekje heeft geschreven. Mooi, ja, maar Luiselli is een verademing na het zware van Nooteboom. Nooteboom is ook een wandelaar, maar hij heeft zo veel te overwegen en kwalificeren dat je bang bent dat hij struikelt. Ik doe dat wel, en daarover meer, en bozer, in halfjaarboek 2012-2. Maar ik wilde u even ter contrast een zin uit zijn laatste essaybundel Brieven aan Poseidon geven. Het gaat over Duitse opera, bij Nootebooms idyllische vakantiewoning.

‘Ik hoor de Germaanse uithalen, de legerklanken van het koor, het snijden van die andere taal, de jachtgeluiden van de hoorns, het aanzwellen van een groot orkest, het verraad van Tristan die Isolde aan zijn koning zal uitleveren, haar woede, het geschreeuw van dat verdriet dat als gezang verkleed langs het lichte lila van het loodkruid scheurt, door de bougainvillea raast als een plotselinge storm, die paarse vlekken achterlaat op de grond. Ontheemd zit ik ertussen, een noordelijke tuinman onder de oleasters, gevangen in de tegenspraak van mijn leven.’

Een daverende zin, een overdonderende stapeling van beelden. Die laatste zin, de slotzin van Nootebooms essaytje, laat ik even buiten beschouwing, die werkt helemaal niet. Maar die enorme zin daarvoor, dat zit bomvol beelden en emotie en kleur, en de komma’s sommen niet op, maar ze vermenigvuldigen, ze vergroten de opstopping in plaats van dat ze de weg van a naar b versoepelen.

Maar mooi vind ik het niet.

Op de monotome weg: Liksom

De derde reiziger van deze blogpost is Rosa Liksom, van wie dit najaar Coupé no6 is verschenen, een coming-of-ageroman die zich afspeelt in een coupé in de Transsiberië-expres. Een Fins meisje deelt een slaapcoupé met een gewelddadige, dronken Rus. Ze heeft iets te verwerken en zwijgt daarover. Hij ook, en hij zwijgt niet. Dat onevenwicht tekent deze roman, net als de vervelende neiging heel veel landschappen en zonsop- en ondergangen met veel kleur te beschrijven en emotie toe te kennen. Maar wat er interessant aan is, is de poging om het ritme van de trein in de stijl te vatten. Bijvoorbeeld als ze een station verlaten.

‘De man was bezig zijn knieën te masseren toen Anna de coupé binnenstapte. Uit de plastic beige luidsprekers klonk een romance van Tsjaikovski. In de verte verdwijnt Omsk. Een gesloten stad. Vermoeid, opgezogen door de taiga, dat goeie ouwe Omsk dat door de jeugd in de steek is gelaten. In de verte verdwijnt de gevangenis waar een jonge Dostojevski in ballingschap verkeerde en bijna het leven liet, in de verte verdwijnt het levenloze standbeeld van Dostojevski als volwassen man, in de verte verdwijnt de hoofdstad van de witte regering van Koltjsak, in de verte verdwijnen de rijen mensen voor de schoenenwinkel, een vermoeid land, een rij houten datsja’s, grijs verbleekt. Dit hoort nog bij Omsk. Een eenzaam gebouw van negentien verdiepingen midden tussen de akkers, vijfhonderd kilometer oliepijpleiding, de gele vlammen van de olieboortorens, en zwarte rook. Bos, lariksen, berken, bos, dit hoort niet meer bij Omsk, een huis dat is ingestort onder de sneeuw. De trein dendert door het witte, lege land. Alles is in beweging: sneeuw, water, lucht, bomen, wolken, wind, steden, dorpen, mensen en gedachten.’

Opsommingen en herhalingen, eerst lange beschrijvingen, dan steeds korter, en telkens een herhaling die een nieuwe, snellere opvolging inleidt: Omsk, Dostojevski. Zo kan het ook. Maar dit alleen werkt niet, ben ik bang, want om een verhaal op gang te brengen heb je beweging nodig ín het verhaal. En die twee, die zitten maar in een coupé.

Komma’s, tempo en een verhaal

Het lijkt wel een stuk over komma’s, zo, over hoe je ermee kunt schakelen, hoe je actie kunt weergeven en verstopping. Maar interessanter, en moeilijker om met citaten weer te geven, is het verschil in toon. Luiselli zet zichzelf neer als een onrustige, nieuwsgierige jonge vrouw, Liksom maakt haar Anna een introvert, weinig uitgesproken meisje. Gek genoeg is ze ook avontuurlijk, de beste delen van de roman zijn die waarin de studente zichzelf lijkt te verrassen door te dwalen door de steden waar de trein dagen stilhoudt. Maar Anna spreekt zich niet uit, ze lijkt niet te weten naar wat ze op zoek is.

Anna heeft iets verdoofds, en de zoektocht die bij Luiselli zo aanstekelijk is, is bij haar onderdrukt, impliciet – zoals bij de hoofdpersoon-vertellers van Cole en Sebald. Wie wandelt, onderdrukt ook zijn vermoeidheid, hij (of zij, vooruit) houdt zich onbewust met obstakels en verkeersdeelnemers bezig, en observeert of contempleert. Wandelen is niet zozeer actie alswel een denken met ritme. Slaat dit ergens op?

Het hoe en het wat moeten kloppen, en het resultaat moet er ook naar zijn. Als ik Luiselli’s tempo te hoog vind, dan nog vind ik wel haar inzichten interessant. Liksoms tempo is perfect, maar de verhalen zijn te dun. We lopen verder. Nieuwe boeken.