Ketting
Bernke Klein Zandvoort (1987) volgde de afdeling ‘Beeld & taal’ van de Gerrit Rietveld Academie. Zij debuteerde met gedichten in De Revisor. Voor De Revisor online schrijft zij vanuit Londen.
*
De moeder van mijn oppastweeling wilde de kerstman bezoeken. De kerstman hield zich schuil in een getimmerd stalletje in Hyde Park, terwijl een slingerende rij mensen tussen koorden steeds een beetje dichter naar hem toe werd geschoven. Goedhartig zat de man in een decor van gestapelde balen stro. Zelfs in zijn wachten was hij gul.
Het stalletje hoorde bij de Winter Wonderland-kermis, maar deed als attractie niet onder voor de achtbaan. Er stonden net zoveel volwassenen als kinderen in de rij, die met iPhones, film- en fotocamera’s het wachten vastlegden. Het was ijzig koud, de rij schoof traag, de stal lag nog ver uit het zicht. Sommige kinderen begonnen te dreinen, anderen staarden weemoedig in de richting van de druk draaiende apparaten.
In de video Railings maakt de kunstenaar Francis Alÿs een wandeling door Londen. Achteloos ritst hij een houten drumstokje langs alle hekken die hij tegenkomt. Het is niet duidelijk of hij voorop loopt of ergens achteraan. Het tikkende geluid verbindt hem aan elke locatie. Elk hek heeft een andere toonhoogte. Met het stokje raakt hij de hele stad aan.
Ik moest hieraan denken in een vergeten parkje dat ik tegenkwam toen ik nog op zoek was naar een baan. Het parkje lag tussen twee drukke winkelstraten ingeklemd en bleek een kleine begraafplaats. Verweerde zerken stonden op elkaar gedrukt achter gietijzeren hekken, als over elkaar geschoven speelkaarten. Op een bankje streepte ik mislukte sollicitaties af. Een groep kinderen speelde tikkertje en rende met takken achter elkaar aan. Toen ik beter keek naar waar ze omheen renden, bleek het een losse zerk te zijn. Het was het graf van William Blake, dat zomaar omhoog stak tussen de tegels in het midden van het plein. De kinderen sloegen met de takken tegen de hekken, de zerk en elkaar.
Voor mijn tweeling was de kermis al op de stoep voor het huis begonnen. Aan hun rugzakjes werd een koord van een meter vastgeklikt, zodat hun moeder en ik elk met een handvat controle over hun stapjes konden houden. We liepen naar de bushalte. Het meisje drentelde om me heen, verkende de reikwijdte van haar vrijheid. Ik probeerde de riem losjes in een boogje te laten hangen, terwijl ik over de schouder van elke voorbijganger een punt zocht om nonchalant naar te staren.
De tweeling, uitgelaten omdat ze zelf mochten lopen, benoemde elke dubbeldekker die voorbij kwam, ook toen ze er bovenin zaten. Op King’s Cross moesten we van bus wisselen. Ik probeerde het meisje dichtbij me te houden in de modder van samenkoekende mensen, etensresten en over haar heen krommende gebouwen. Ze had nergens last van. Trots bleef ze haar stapjes zetten, recht op een vette duif af in het perkje van een boom.
Sommige dagen als ik de deur uitstap, slaat de stad aan als een geketende Rottweiler. Ik probeer dan recht vooruit te kijken en bedenk dat er toch ook ergens bos is, een jungle, vlak land. Andere dagen wil ik alles aanraken, de slaphangende telefoondraden, de St. Paul bij nacht. Bezie ik afgekloven kippenbotjes op het trottoir als relikwieën van de moderne beschaving, haal ik de stad binnen als een veel te grote vangst.