Over droefheid. Bij het thema van de Jan Hanlo Essayprijs 2015
15 mei is de deadline voor de Jan Hanlo Essayprijs Klein. U heeft al uw 2500 woorden geschreven ‘Over de liefde’, en ingezonden. 18 juni wordt de prijs uitgereikt. Twee jaar geleden won ik, nu houd ik het bij 900 woorden, ‘Over droefheid’. Tot over een maand!
Het is groots en fris en breekbaar. Die eerste uren, dagen, weken, maanden met een nieuwe geliefde weet je hoe het zonder was, en kan elk woord, elke stap er één terug zijn. Ik benoemde het niet. Niet de verliefdheid, niet de liefde. Niet: Ik hou van jou. Dat werden onze verboden woorden. Later bezworen wij elkaar ons geen beloftes te doen. De toekomst is onzeker, dit nu is goed.
We dachten erg veel die eerste tijd, maar sindsdien weet ik wel: Liefde is een woord.
*
Eén getuigenis ten faveure van ons standpunt toen is Jenny Offills Dept. of Speculation. De uitgeverij noemt het Verbroken beloftes (vertaling Roos van der Wardt). Ergens in dat boek wordt de openhartige eerste persoon een gefrustreerde derde persoon, ‘de echtgenote’. Er is sprake van overspel. ‘Beiden vinden ze het lastig om genoeg moed te verzamelen om het kleine theater van verbroken beloftes te betreden. Ze grappen dat ze gewoon samen naar Mexico zouden moeten vluchten. De hele rotzooi vergeten.’ (Welja, vervang het ene romantische misverstand maar door het andere.) Het is een prachtig beeld voor een toestand waarin elk woord gescript lijkt, op uitspraak en tempo herhaald wordt, elke stap gechoreografeerd. Liefde is theater.
*
Liefde is een groot woord, dat alles van aantrekkingskracht tot lust tot erkenning tot kameraadschap samenneemt. Een woord dat bij elk individu hetzelfde moet betekenen. Dat romantisch is. Fysiek. Leeg. In de laatste grote liefdesroman van de afgelopen jaren, Gustaaf Peeks Godin, held, valt het woord niet. Evenmin als seks. Wel Ik hou van je.
‘Ze lag zoals ze lag, had niet bewogen, maar nu leek ze uit zijn grip te verdwijnen, zijn borst werd licht en hol, alle gewicht landde in zijn maag, tot hij een ingeving kreeg, iets wat hij in gedachten oefende tot hij eindelijk durfde.
Dus dit is mijn tijd.
Ja, dit is van jou.
Ik hou van je. Als dit mijn tijd is, dan mag ik het zo vaak zeggen als ik wil. Ik hou van je, ik hou zo veel van je. Ik zal altijd wachten tot je me weer bij je roept. Ik ben je echtgenoot wanneer je maar wil, je minnaar. Ik hou van je, ik kan niet zonder jou. Het is nooit anders geweest.
Misschien moet je stoppen. Ik ben wakker, het is uitgewerkt.
Het maakt niet uit hoe lang. Ik wil voelen dat dit wachttijd is. Straf. Dus ik wacht. Ik wacht tot je me weer roept. Je weet wat ik dan doe.’
Tienmaal zeggen Tessa en Marius, vooral Marius, Ik hou van je. Maar nergens zijn ze zich zo bewust van het vacuüm waarbinnen ze het zeggen. Van de eindigheid van het moment. Deze vier liefdesverklaringen zijn even zovele pogingen om de verliefdheid te behouden, de kwaliteit te geven van een eeuwige tegenwoordige tijd. Een eeuwig mijn tijd, een oneindig nu. Tot je wakker wordt, dan is elk ritueel theater.
Nergens Ik hou van jóú. Die belofte van exclusiviteit maken ze elkaar niet. Het bittere aan Godin, held, is dat deze twee minnaars zich volop bewust zijn van hun fundamentele eenzaamheid, en van de taal die suggereert dat er iets groters is dat dat ongedaan maakt.
*
Ik heb veel geleerd en niet in de praktijk gebracht van literatuur. Liefde is van iemand anders, wat wij hebben is naamloos en uniek, alleen door eigen ondervinding te verdiepen, te hernemen, te verversen.
*
Elk woord, elke stap een oefening. De relatie die Peek beschrijft is er een van aftasten en dan doorzetten. Ongemak en pijn. Ook van tederheid, van overgave, van nieuwsgierigheid, van warmte, van oefenen en durven. Van een telkens terugkerende verliefdheid. Toch kan ik niet gelukkig worden van dit feest voor twee. Niet voor niets schreef Montaigne geen essay ‘Over de liefde’. Het eerste waarin hij de liefde noemt, heet ‘Over droefheid’. Doeschka Meijsings roman Over de liefde gaat over de liefde en de verbittering. Het nu is goed, het straks kan pijnlijk tegenvallen.
Ik heb veel geleerd van literatuur, maar dit ervaar ik niet. Het nu is nog steeds goed, elf jaar en twee kinderen later. Het gloeit op, bij vele vreemde dingen, bij de gewone, bij mooie dingen en wat droevig is. Ja, ik citeer je, Jan Hanlo. Ik heb zelf geleerd niet bang te zijn, dat leren boeken je niet, dat leert een blik, een hand, een mens je. Mijn mens, in mijn tijd. Liefde is een woord, geen straf. De droefheid is niet bijgesloten, dat komt later pas.
*
‘Vroeger stuurden ze elkaar brieven. Het retouradres was altijd hetzelfde: Afdeling ongewisse zaken.’
Ik twijfel of ik Speculation niet met gissen zou vertalen. Afdeling onzekerheid. Maar ik meen te begrijpen wat er staat: vroeger waren ze verliefd. Ze formuleerden hun beloftes als twijfels, met één zekerheid: het postadres was de ander, het was hun correspondentie. Of lees ik nu te veel? Verderop:
‘Ze […] stuurt de echtgenoot vanuit Londen een brief. Ze weet niet zeker of ze het vroegere retouradres moet gebruiken, maar op het allerlaatste moment schrijft ze het toch op. Ze verkeert immers in het ongewisse.’
Offills theater is de relatietherapie, realiseer ik me. Je kunt dat theater veel groter denken, ik deed dat, een wereld waarin elk woord telt. Het hoeft niet, we leven niet in een boek, er zijn veilige plekken. Er is een essay te leven van in gedachten oefenen en eindelijk durven. Van je uitspreken en gestrafd worden. Maar is ook een retouradres waar we naar terug kunnen – voor de liefde theater wordt.