Zou die nog te repareren zijn
Jette staat met haar rug naar mij toe, ze tuurt naar de kleine tuin. Er staat nog een oude schommel, half verzonken in het gras, en een stenen bankje tegen de heg.
Wat is het leeg, zegt ze. Haar blote schouders gaan een even op en neer en ik weet niet of dat door haar ademhaling of door wat anders komt.
Ik vraag of ze dat erg vindt, van die leegte en ik zeg dat het mij weinig kan schelen.
Ze schudt haar hoofd en ze zegt dat ze wel weet hoe ik erover denk en in plaats van zich om te draaien doet ze een paar stappen vooruit, tot aan de vensterbank. Ze drukt haar hand tegen het raam en ze kijkt naar boven, naar het huis van onze nieuwe achterburen en de slaapkamers die daar zijn.
Ik hoor hoe haar broer spullen op het parket in de gang neerzet, een boekendoos of een tas met kleren misschien, en ik ga nog even naast haar staan, aan het raam en ik leg mijn hand op haar schouder. Ik zeg dat het vanzelf als thuis gaat voelen. Na een tijdje geef ik haar een kus op het plekje onder haar oor waar haar huid heel zacht is en ik wijs de tuin in. Daar komen tegels, zeg ik, daar de barbecue en daarnaast een loungeset, zo-een die we laatst zagen.
Ze knikt naar waar de barbecue straks komt en nu nog die oude schommel staat. Zou die nog te repareren zijn, vraagt ze. Ze vraagt het alsof er vanalles vanaf hangt.
De touwen zijn groen en ik betwijfel of het droge hout haar gewicht aankan, laat staan dat van mij en omdat ik niet het verkeerde antwoord wil geven zeg ik: dat moeten we aan je vader vragen, die heeft er verstand van. Ik kus haar een tweede keer op hetzelfde plekje en ik zeg dat we binnenkort ook een nieuwe kunnen kopen, wanneer we hem nodig hebben.
Ze draait haar gezicht, van onder naar boven, en ze kijkt mij door haar wimpers aan.
Ze zegt dat ze niet weet of ze wel een nieuwe schommel wil en daarna, iets zachter: ik weet niet of ik het nog een keer wil proberen.
Ik zeg dat ik dat ik het begrijp en dat het tijd nodig heeft. Ook wil ik zeggen dat het niet te lang moet duren maar dat doe ik niet, dat weten we allebei.
Ze legt haar oor tegen mijn sleutelbeen dat zo erg uitsteekt sinds ik geen bier meer drink en met haar hand op mijn rug drukt ze zich in mijn wollen trui. Ze fluistert dat ze het fijn vindt dat ze mij heeft. Met mijn hand strijk ik door haar rode haren en ik doe heel even mijn ogen dicht. Zij verstopt zich dieper in mijn trui en zo blijven we een tijdje staan, als man en vrouw, terwijl haar broer in de gang steeds meer spullen neerzet en in de achtertuin een schommel staat die misschien wel nooit vervangen wordt.
Op straat kijk ik naar haar vader die in de cabine van de verhuiswagen een sigaret rookt en help ik haar broer met het uitladen van het babybedje waar zijn eigen kinderen in geslapen hebben. Wij hebben er genoeg, zei hij toen Jette nog zwanger was en hij het ding onze oude flat in droeg. Sindsdien is het ons babybedje.
Ik geef hem een ovale plank met gaatjes aan en ik grinnik om de grote B die ze meteen met viltstift op het ding schreef. Ze deed dat om aan te geven wat de bovenkant was.
Haar broer vraagt wat er te lachen valt.
De B van Baby: voor de duidelijkheid, zeg ik, anders gaan we er zelf in liggen.
Hij schudt zijn hoofd en klemt de plank onder een arm terwijl hij met de ander een bundeltje spijlen in bedwang houdt. Zo loopt hij het hele bedje behendig richting de voordeur. Halverwege draait hij zich om. Of het naar de kleine kamer moet, vraagt hij kortaf.
Ik zeg dat hij het in de gang mag zetten, bij de andere spullen, en dat doet hij.
In de zijspiegel van de wagen zie ik haar vader mijn kant opkijken. Hij is uitgerookt en steekt zijn hand uit het raam. Met het kleine matrasje zwaai ik terug, ik had verwacht dat het zwaarder zou zijn. Haar vader wijst naar mij en biedt aan het ding naar binnen te dragen.
Ik roep dat hij aan zijn rug moet denken en dat hij maar lekker blijft zitten.
Hij schudt ook zijn hoofd en ik loop ons matrasje naar binnen.
Ik zet het de gang neer, naast de plank en de spijlen en de Ikea-tassen vol babykleertjes. Het is er koud, kouder dan zo-even. Er komt tocht vanuit de woonkamer.
Waar ik net met Jette stond, aan het raam, staat ze niet meer.
De achterdeur is open en Jette zit in de tuin, op de oude schommel. Ze heeft haar handen op de groene touwen en met haar tenen steunt ze op het natte gras. Alles beweegt een beetje. De schommel beweegt omdat hij elk moment in kan storten, de heg beweegt omdat het waait en Jette beweegt haar blote schouders omdat ze het koud heeft.
Ik heb het koud schatje, zegt ze.
Terwijl ik mijn trui over mijn hoofd trek zeg ik dat ik het zelf ook niet warm heb maar dat hoort ze niet en dat is prima. Soms is het belangrijker hoe zij zich voelt.
Als ze mijn trui om zich heen laat vallen blijft haar haar onder de gebreide kraag steken. Het is net alsof je een capuchon op hebt, zeg ik en ik leg mijn hand op haar hoofd zoals ik dat ook ooit bij ons kleintje zal doen, als we samen naar het voetbal of de kermis gaan. Daarna zak ik iets door mijn knieen en ik fluister dat ze mijn roodkapje is en dat er een grote boze wolf in de verhuiswagen zit. Daar lachen we om en volgens mij vinden we dat allebei fijn,samen lachen.
Voordat ik terug de woonkamer inloop duw ik haar zachtjes tegen haar schouders. Ze haalt haar tenen uit het gras en blijft heel stil zitten. Zo wiegt ze van voor naar achter, met mijn wollen trui over haar lange rode haren, op de oude schommel die misschien wel of misschien niet ieder moment in kan storten.
Haar vader staat half in de kamer. Achter hem leunt de ovale plank met de gaatjes tegen gestucte muur. Hij steunt het ene eind van mijn houten bureaublad op zijn knie en met zijn hand grijpt hij krampachtig aan de deurpost. Waar moet deze heen, hijgt hij. Ik kijk naar hem, dan door het glas naar Jette, die al bijna bewegingsloos op de schommel zit, en dan weer naar hem. Naar boven, zeg ik, naar de kleine kamer, naast de badkamer. Zet hem daar maar zo lang neer.
Hij wipt het uiteinde verrassend eenvoudig van zijn knie onder zijn arm en vanuit de gang hoor ik haar broer zeggen dat hij alleen hoeft te sturen, hij houdt hem wel in bedwang. Ze dragen samen het bureaublad naar boven. Halverwege laat haar vader zich met zijn heup tegen de leuning zakken. Rustig aan pa, zegt haar broer, we hebben tijd genoeg.
Daar heeft hij gelijk in. Het is september en voor je het weet is het weer april.
Als haar vader zijn bril heeft recht gezet en het zweet op zijn voorhoofd aan zijn blote onderarm afveegt vraag ik het hem. Heb je die oude schommel in de tuin heeft zien staan, zeg ik. Hij gromt en zijn zoon gromt ook.
Zouden jullie daar zo eens naar kunnen kijken, zeg ik, we willen hem graag een beetje opknappen.