Vluchtverhalen (IV)
Servet Nderi werd op zijn achtste wees toen zijn vader door een telg uit de familie Sjellja werd vermoord. Zijn moeder was op zijn derde gestorven aan kanker. Hij scharrelde rond in het dorp Mes vlak bij de provinciestad Shköder in de noordelijkste provincie van Albanië. Servet werd in huis genomen door een boerenfamilie waar hij als huisslaaf werd gebruikt. Vlak voor zijn zestiende werd hij op straat gezet omdat hij volgens de wetten van de kanun een waardig slachtoffer werd voor de bloedwraak van de Sjellja’s. De boeren zouden volgens diezelfde kanun ook doelwit worden van eerwraak als ze Servet zijn zestiende verjaardag bij hen lieten vieren. De Sjellja’s eisten vijfmannelijke Nderi’s om de bloedschuld te delgen van Servets overgrootvader die ooit een Sjellja zou hebben vermoord door hem in een ravijn te gooien.
Servet vluchtte door zich te verstoppen in een vrachtwagen met fruit op de veerdienst van Durrës naar Bari. In verschillende treinen reisde hij naar het noorden. Hij kreeg eerst een AMA-status en uiteindelijk werd hem een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend vanwege langdurig tijdsverloop in de asielprocedure. Doordat Servet sinds zijn achtste niet meer naar school was gegaan, verder alleen geleerd had om te overleven en deze eigenschap alleen als talent geldt in het criminele milieu, ging hij stelen, afpersen en drugs dealen. Op zijn 22ste stierf hij aan een overdosis.
Dit is een van de zes vluchtverhalen die Florimond Wassenaar schreef bij zijn grote ‘Vluchtverhaal’ in Revisor14.
Foto jujube © Eric Weiser