Deze week gelezen: Green, Postma
Jan Postma, John Green: de redactie leest een door de vertelstem geslaagde bestseller en een debuut dat het optimale uit omstandigheden haalt.
*
Jan van Mersbergen: John Green, Een weeffout in onze sterren
Vorige week schreef ik behoorlijk fel over De eenzaamheid van de priemgetallen, in een stuk waarin ik ook de andere boeken noemde die ik voor een paar euro bij het Juttersdok op de kop tikte. Het volgende boek van die stapel was afgelopen week Een weeffout in onze sterren, een boek dat geschreven is door een vergelijkbaar slimme schrijver maar het grote pluspunt van deze roman is dat John Green wel slim en geleerd is maar dat hij die slimheid in de roman volledig koppelt aan de personages, die ook slim zijn, en aan de manier waarop het meisje, Hazel, het verhaal vertelt. Die vertelstem mist De eenzaamheid van de priemgetallen, die vertelstem maakt Een weeffout in onze sterren zo goed.
Hazel is een echte puber, ook nog eens een zieke puber die een zuurstoffles achter zich aan moet slepen omdat haar longen vol vocht hebben gezeten, restant van schildklierkanker, maar haar drama is steeds ondergeschikt aan haar leeftijd en haar puberschap. Ze wordt verliefd, ze is gek van een boek dat volgens mij verder nogal fantastisch en tevens vaag is, ze wil iets doen, ze is onhandig, ze is oordelend, ze is ondernemend en ze wil anderen niet tot last zijn. De twee personages, jongen en meisje, van De eenzaamheid van de priemgetallen dragen een last die door de schrijver gebruikt wordt om een slim kunstwerkje in elkaar te zetten, de twee personages, ook een jongen en een meisje, van Een weeffout in onze sterren willen elkaar niet tot last zijn, en de schrijver is daar ook ondergeschikt aan. Het verhaal is wat traag en de uiteindelijke reis naar Amsterdam waar Hazel en haar vriend op dat beroemde bankje terecht komen komt laat op gang, de manier van vertellen maakt veel goed. Het mooiste vond ik de weergave van een telefoongesprek tussen Hazel en haar Gus, als zij vertelt wat hij zei over een boek waar zij zo dol op is, en er tussen haakjes iets aan toevoegt:
‘Prima,’ zei hij. ‘Er is geen minuut voorbijgegaan dat ik je niet wilde bellen, maar ik heb gewacht tot ik een coherente mening had gevormd aangaande Een vorstelijke beproeving.’ (Hij zei ‘aangaande’. Echt waar. De lieverd.)
Het boek zit vol met dit soort toevoegingen die je steeds laten zien wie de verteller is, die de verteller steeds meer body geven. Dat houdt John Green het hele boek vol, en dat maakt dat het drama van de ziekte op een gegeven moment toch heel hard bij de lezer binnenkomt. Een bekende truc, die nog altijd goed werkt als hij, zoals hier, zo sterk en trefzeker wordt uitgevoerd.
Lemniscaat gaf Een weeffout in de sterren uit.
Daan Stoffelsen: Jan Postma, Vroege werken
Vorige week wijdde Thomas de Veen een paginagroot stuk aan de esssaybundels van Marja Pruis, Genoeg nu over mij (zie week 11), en Jan Postma, Vroege werken. Elk vier ballen voor ‘geweldige essay-verzamelingen hebben doen verschijnen, die hongerig maken naar meer. Meer van hen, meer van dit genre. Literaire essayboeken verschijnen er niet zo veel in Nederland – onze essayistiek is veelal maatschappelijk, politiek of juist columnistisch, maar in die gevallen weer minder literair’.
Het stuk is een ode aan het genre. ‘In zijn essays verhoudt hij zich constant tot de dingen – of het nu een opmerking van een huisgenoot is, een gevonden dode muis of een aforisme op een post-it – maar altijd met een open blik. Met Postma kun je meewandelen en hem volgen op zijn zijpaden, in de zekerheid dat je toch altijd weer op de ventweg langs de snelweg van de actualiteit belandt. Oftewel: afdwalen zonder je rug naar de werkelijkheid toe te keren,’ schrijft De Veen, en ja, zo moeten literaire essays geschreven worden, anders moet je ze niet meer literair noemen, of reportages. Postma schrijft literaire essays, net als Pruis.
(Ik merk dat ik, net als in week 11 bij Marja Pruis, telkens geneigd ben voor- in plaats van achternaam te gebruiken. Ik ken ze persoonlijk, en de essays versterken dat. Wie houd ik voor de gek?)
Die ode, die dus ook het genre uitlegt, verduistert het een en ander. Bijvoorbeeld – maar dat is mijn mening – dat Pruis zich tot Postma verhoudt als de gelauwerde schrijfster tot de debutant, en Postma’s ballen dus debutantenballen zijn. Ik weet niet of De Veen dat ook vindt: ‘Zijn essays zijn intellectualistisch maar woest aantrekkelijk, meanderend, ironisch en telkens geschreven in de heerlijkste volzinnen. Zijn ironie moet niet gezien worden als angst om een positie in te nemen, maar als de hartgrondige overtuiging dat géén positie innemen ook kan.’
Kijk, die vier ballen zijn verdiend. Postma is indrukwekkend belezen, en hij weet uit het doodgewone iets triests, opwekkends of inzichtelijks te halen. Hij kan onderwerpen verbinden en ze daarmee verrijken. Zijn enorme stuk ‘Bewondering & ballingschap. Over Joseph Brodsky’ gaat bijvoorbeeld alle kanten op, van de Russische dichter rond de Kralingerplas, in New York bij Zadie Smith. Iets te lang bladert Postma door Brodsky’s werk, en dan maakt hij een wandeling. Zo lang dat je gaat denken: waar is de bewondering? De ballingschap? Brodsky? Ah, in een interview op zijn oortjes, en Valeria Luiselli vindt daar wat van. (Jan en ik delen wat helden. Sebald passeert ook. Postma incorporeert ze vloeiend.) Hij ontmoet bij de plas vissers, en dan volgt er een over-the-topbeschrijving:
‘In de schaduw van de zes of zeven bomen die als een stel hangjongeren in een permanent onwennig puberlichaam verloren aan de waterkant staan – uit de kruin van de grootste steekt een dode witte tak als een verdwaald patatvorkje omhoog – staan nu zes hengels, drie tenten, twee scooters en één grote kar. In het water ligt een rubberboot. Met uitzondering van de scooters en de hengels is alles groen.’
Het is te veel (een patatvorkje?!), zeker opgeteld bij de schilderachtige personages die Postma daar treft. En moeten we alles van die vissers weten? (‘Jacques moet komende woensdag naar de rechtbank. De andere twee grappen dat ze hem komen opzoeken “in de lik”.’) Maar er volgen overwegingen (‘Het is geen populaire gedachte, maar ik geloof dat in de bereidheid je aan te passen in het beste geval niet alleen beleefdheid maar vooral ook empathie schuilt. Het is een misverstand elke tegemoetkoming als knieval te interpreteren. Niet elke relativering is een uiting van relativisme, die algemeen verachte grondhouding die niemand er ooit echt op na lijkt te houden.’) en belevenissen met onder anderen Zadie Smith die zeer de moeite waard zijn.
Ja, zo is het: Postma gebruikt het moment, de opdracht, de omstandigheden optimaal. En regelmatig iets te veel. Maar als voorschot op de canonisering (hoe moet dat tweede boek in godsnaam gaan heten?) is dit een mooi debuut.
Ah, Carel Peeters zegt het ook. En tipt het verhaal dat op Athenaeum.nl werd voorgepubliceerd. Vroege werken werd uitgegeven door Das Mag.