Deze week gelezen: Pollock, Comey, Flegenheimer

Donald Ray Pollock, James Comey, Matt Flegenheimer: de redactie las een mooi en sterk verteld boek, een bijna literaire getuigenverklaring en een ijzersterke journalistieke reportage. Over karaktertekening, detaillering en Marquez-achtige enscenering.

*

Thomas Heerma van Voss: Matt Flegenheimer, ‘Comey: Hero, Villain and Shakespearean Character Who Lived Up to Hype’

De afgelopen week las ik veel korte verhalen, ik begon aan twee romans, maar veruit de beste, literair meest geslaagde openingsalinea kwam ik tegen in een non-fictie-artikel. In The New York Times – en voor er misverstanden ontstaan: nee, die lezen wij op de redactie niet wekelijks door, het is toeval dat Daan en ik er beiden uit citeren deze week, wellicht zat de krant ook heel goed boven op de actualiteit? Hoe dan ook, het stuk heet ‘Comey: Hero, Villain and Shakespearean Character Who Lived Up to Hype’ en werd geschreven door Matt Flegenheimer. De openingsalinea:

” “

WASHINGTON — On the 140th day of the Trump presidency — one for each allotted character on the executive Twitter feed that stayed conspicuously silent all Thursday morning — a very tall man with a very strange place in this very bewildering moment in American history strolled into Hart Senate Office Building 216, shot a quick glance at the masses arrayed behind him and presented a seen-it-all city with something unusual.

Die bijzin over de Twitter-stilte: prachtig, juist omdat hij ook het ongebruikelijke van de situatie benadrukt, de plotselinge stilte. Die herhaling van ‘very’: nadrukkelijk, maar effectief. En ja, het is wat vertellerig, maar daarin zit juist de charme: dat ouderwetse, Marquez-achtige toon, het boven de situatie schreven en daarmee meteen de contouren en impact van de situatie beschrijven. Gisteren heb ik de getuigenis grotendeels live gevolgd, en wat ik niet kon zien volgde ik live via mijn mobiel, maar noch op beeld noch op blogs of Twitter kwam het hele gebeuren zo levendig en kracht naar voren als in deze openingsalinea. Ook hier denk ik: de verfilming mag van mij elk moment komen – en: het wordt tijd dat er, nadat de schijnbare nogal tamme, voorspelbare eerste fictiewerken over de Trump-periode, binnenkort een boek komt dat het huidige bewind kritisch en beeldend onder de loep neemt. Matt Flegenheimer mag het schrijven.

De rest van het stuk is trouwens ook bijzonder de moeite waard.

Daan Stoffelsen: James Comey, ‘Prepared Remarks’

Deze week een versnipperd leesverslag. Ik las Gilles van der Loo’s roman Het jasje van Luis Martín uit, en die is inderdaad, Thomas, de moeite waard. Misschien moet ik daar ook nog over schrijven, hoe de enigmatische personages Luis Martín en Gijs uit de verf komen, en wat daar keus en noodzaak in moet zijn geweest. Verrassender was hoezeer Twan Geurts’ biografie van Adrianus van Utrecht, De Nederlandse paus me overtuigde: Geurts beschrijft het leven niet chronologisch, dat is ook een standaardfout van biografen (want we weten weinig over die eerste jaren, en zeker niets interessants, dus lezer afgehaakt), maar begint in media res. Hij zoomt ook in op de ruige jaren als stadhouder in Spanje, toen hij een burgeroorlog moest bedwingen, en weet zijn theologische positie en ontwikkeling te plaatsen naast die van Erasmus en Luther. Fascinerend, en vloeiend geschreven.

Maar laat me vandaag een heel ander soort tekst erbij pakken, wel chronologisch, maar bijzonder goed geschreven. Gisteren was de getuigenis van James Comey tegenover de senaatscommissie die de Russische inmenging in de Amerikaanse verkiezingen moet onderzoeken. Ik heb niet gekeken, heeft hij echt ‘Lordy, I hope there are tapes’ gezegd? Citeerde hij daadwerkelijk Shakespeare? Maar ik las zijn voorbereidende aantekeningen. The New York Times heeft ze van aantekeningen voorzien. Bij eerste lezing viel me op hoe soepel dit geschreven was, hoe hij inzoomt en uitzoomt, welke details hij opmerkt, hoe hij van scène naar duiding gaat, en dan een snipper dialoog. Neem 27 januari:

‘It turned out to be just the two of us, seated at a small oval table in the center of the Green Room. Two Navy stewards waited on us, only entering the room to serve food and drinks.

[…]

My instincts told me that the one-on-one setting, and the pretense that this was our first discussion about my position, meant the dinner was, at least in part, an effort to have me ask for my job and create some sort of patronage relationship. That concerned me greatly, given the FBI’s traditionally independent status in the executive branch.

[…]

A few moments later, the President said, “I need loyalty, I expect loyalty.” I didn’t move, speak, or change my facial expression in any way during the awkward silence that followed. We simply looked at each other in silence. The conversation then moved on, but he returned to the subject near the end of our dinner.’

Het is wachten op de verfilming, maar Comey slaagt er hier al in om de scène in al zijn ongemak op te roepen. Ja, door het te benoemen – ‘awkward’, dat had geschrapt kunnen – maar ook die twee laatste zinnen. Let later ook op de uitgebreide beschrijving van hoe Comey 14 februari achterblijft met de president, hoe Sessions nog even blijft hangen, en Kushner, en ‘the door by the grandfather clock’. Sterke details.

Onze satirische broeders bij McSweeney’s mengden stukken Comey met stukken Kazuo Ishiguro’s The Remains of the Day. Erg sterk, en de oefening onderstreept Comey’s literaire kwaliteiten (die natuurlijk veel baat hebben bij zijn materiaal, dat heel erg Shakespeariaans is). Ja, dit wordt een film, maar een roman kan ook, en misschien moet Comey die gewoon zelf schrijven. Covfefe!

(Auke Hulst zegt het ook. Moeten we Comey benaderen voor ons herfstnummer ‘Tien leugenaars’?)

One can only hope mr Comey sees his way clear to writing a book. Testimony & written statement showed a unique voice & storytelling ability. https://t.co/3SMXAtXj0a

— Auke Hulst (@aukehulst) June 9, 2017

Jan van Mersbergen: Donald Ray Pollock – Al die tijd de duivel

Er is al veel geschreven over de prachtige roman van Donald Ray Pollock, over de periode dat de schrijver in een papierfabriek werkte, over Ohio, over zijn optreden op Crossing Border, maar nu ik zijn Al die tijd de duivel herlas viel me vooral op hoe Pollock zijn personages en vooral ook zijn zijfiguren introduceert. Dat doet hij kort en terloops, in fraaie zinnetjes.

De vader van hoofdpersoon Arvin geeft ene Lucas een pak slaag, dat is in de proloog al beschreven en verderop in de roman denkt een winkelbediende even terug aan dat voorval en hoe Lucas er sindsdien bij zit: ‘Niet dat hij het waarschijnlijk niet verdiend had, maar Lucas was nog steeds niet de oude. Gisteren nog had hij hier de hele ochtend voorovergebogen op deze bank gezeten met de draadjes spuug uit zijn mond hangend.’ Dat gebruik van tijd, dat ene beeld van die spuugdraden, het duiden van een bank als ‘deze bank’ maken die zinnetjes heel vertrouwd en lokaal en klein, en bovendien hoeft Pollock verder in het boek nooit meer iets over Lucas te zeggen, want alles is nu duidelijk.

Als de mooie moeder van Arvin kanker heeft en ligt te sterven en hij en zijn vader een krankzinnige gebedsplek in het bos bemannen waar ze dierenoffers brengen, moet Pollock toch op een gegeven vertellen dat zijn moeder echt sterven zal: ‘Altijd was er wel ergens iemand aan het sterven, en in de zomer van 1985, het jaar waarin Arvin Eugene Russell tien jaar werd, was het de beurt aan zijn moeder.’
Die moeder werkt in het begin van het boek als serveerster, en daar ontmoet de vader van Arvin, Williard, haar. Hij eet iets in het eettentje en is onder de indruk. ‘Toen hij het op had, ging hij terug naar de bus zonder zelfs maar Charlotte Willoughby’s naam te weten.’ Op deze manier houdt Pollock alle touwtjes stevig in handen, geeft hij de lezer meer informatie dan zijn mannelijke karakter en vertelt hij tegelijk iets over dat karakter want iets niet weten is soms net zo belangrijk als iets wel weten. Pollock begrijpt dat heel goed.

Een duo dat moordend door Amerika trekt, een jong mager vrouwtje en een vettige man die een paar leefregels opgesteld heeft maar vooral geïnteresseerd is in het nemen van foto’s als hun slachtoffers seks hebben met de vrouw, komt een nieuw slachtoffer tegen, nummer zes, het duivelsgetal en ook een van de leefregels die Carl heeft opgesteld, en dan schrijft Pollock: ‘Sandy kon de volgorde van de regels nooit goed onthouden, hoe vaak hij ook geprobeerd had ze in haar hoofd te prenten, maar ze zou zich altijd blijven herinneren dat Gary Matthew Bryson van Hank Williams hield en het eipoeder van het leger haatte.’
Een ander slachtoffer wordt zo geduid: ‘Jamie was het jaar daarvoor van huis weggelopen in Massachusetts, wat ook de laatste keer was geweest dat hij naar de kapper was gegaan.’
Eerder worden Carl en Sandy zelf ingeleid, en dan spitst Pollock zich toe op hun manier van leven: ‘Hun namen waren Carl en Sandy Henderson, maar soms hadden ze ook andere namen.’ Hoe kun je bondiger zijn over een stel met criminele intenties zonder dat direct te veroordelen. Hij houdt het bij een subtiele en harde beschrijving. Duidelijk en toch met voldoende ruimte voor de lezer om die complete achtergrond zelf in te vullen. Er zullen lezers zijn die deze zinnetjes missen, ook dat is geen probleem. De roman is expliciet genoeg, in beschrijvingen van het geweld van Carl en Sandy, maar toch zijn het deze zinnetjes die de roman een gouden glans geven.

Pollock werd vorig jaar op Crossing Border geïnterviewd door Jasper Henderson, grappig genoeg een naamgenoot van twee van zijn karakters, maar Jasper kan gerust zijn, soms hadden ze dus andere namen.

Een politieman wil hogerop en is met een verkiezingscampagne bezig. Ook is hij de broer van Sandy en dus is Carl zijn zwager, in deze uithoek van Ohio kent iedereen elkaar en is iedereen met elkaar verbonden, of ze nou willen of niet. ‘Politieman Bodecker snoept veel: “Als hij zo doorging, zou hij tegen de tijd dat de campagne begon net zo moddervet zijn als zijn zwager met de varkenskop, Carl.”’ Ook dat karakter wordt even messcherp neergezet, in een enkel zinnetje, vanuit een ander gezichtspunt.
Nog een zijfiguur: ‘Clifford Odell had beloofd hem helemaal naar Lewisburg te rijden om daar een nieuwe dokter te bezoeken, maar die was nog niet komen opdagen.’ De man die naar de dokter moet is de belangrijkste figuur, dit ene zinnetje vertelt alles over Clifford: dat hij niet thuis geeft als het erom gaat.

Al die personages zijn verweven, ieder hoofdstukje haalt een ander naar voren en juist de figuren die dan even op een zijspoor staan krijgen in die stukjes meer vorm, door deze zinnetjes waar ik bij de eerste lezing niet echt de vinger achter kreeg. Al die tijd de duivel is een heel mooi en sterk verteld boek, geschreven door een aardige en verlegen man die ook tijdens Crossing Border liet zien dat hij geen opgeklopte pretenties kent.

De waarschuwingen op de flap dat dit boek ‘een literaire tsunami van puur kwaad’ (Washington Post) is en dat ‘gevoelige zieltjes hier beter niet aan kunnen beginnen’ (Le Monde) zoeken potsierlijk de sensatie en doen afbreuk aan de kwaliteit. Het boek is ruig, maar vooral literair gezien is het ruig: deze taal is menselijk en dient juist de gevoelige ziel. De New York Times stelt dat ‘vanaf de openingszin duidelijk is dat er bloed zal vloeien’, maar die openingszin is beschrijvend en duidelijk, en nergens vind ik de verwijzing naar bloed of geweld:

‘Op een mistroostige ochtend aan het einde van een natte oktobermaand haastte Arvin Eugene Russell zich achter zijn vader Willard aan, langs de rand van een weide die uitkeek op een langgerekte, rotsachtige vallei in zuidelijk Ohio, genaamd Knockemstiff.’

Het vorige boek van Pollock heet Knockemstiff, een verhalenbundel over dat plaatsje. Ik heb het meteen besteld bij boekhandel Schimmelpennink, in de hoop dat het even goed is als deze roman.

Een opvallende passage uit Al die tijd de duivel is me bijgebleven. De brute en verknipte Carl die bizarre foto’s neemt en het net zo verknipte en broodmagere meisje Sandy vinden elkaar in hun gezamenlijke plannen en in de vermoeidheid van het meisje na een avond werken.

‘Ze waren altijd aan het sparen voor de volgende oude auto, voor het volgende fotorolletje, de volgende tocht. Hij maakte het laatste biertje open en schonk het voor haar in een glas. Daarna ging hij op zijn knieën voor haar zitten en trok haar schoenen uit, begon het werk uit haar voeten te wrijven.’

Die massage maakt haar aan het giechelen. Hij is toch wel teder.

‘Hij zou haar vanavond warm houden, dat was het minste wat hij kon doen. Het was bijna vier uur ’s ochtends, en op de een of andere manier, met veel geluk en weinig berouw, hadden ze weer een lange winterdag overleefd.’

Karaat gaf Al die tijd de duivel uit.