Deze week gelezen: Wieringa, De Nooy, De Waard, Van Marissing, Van der Graaff

Tommy Wieringa, Richard de Nooy, Lucas de Waard, Renée van Marissing, Maarten van der Graaff: de redactie las een immigratieroman in streekvermomming (advance praise), een messiasmozaïekroman, en knappe roman met onvergetelijke veegwagenbestuurders, een kleine, hyperbewuste roman, en een fraaie, tastende roman over religie.

*

Jan van Mersbergen: Tommy Wieringa, De heilige Rita

In De heilige Rita gaat Tommy Wieringa terug naar zijn Twente, compleet met het decor, de stokige karakters, de taal van de mensen daar aan de Duitse grens. Ik hou erg van proza waarin de taal van de mensen niet alleen realistisch is, maar ook beeldend en ook kort. Geen geklets. Wieringa vult zijn bladzijden – zoals altijd – met goedlopende zwierige zinnen, maar als zijn personages praten dan is het kort en duidelijk, en krijgt het accent een plaats. ‘Wat bi-j laat,’ zei zijn vader toen hij binnenkwam. Dat moet je hardop lezen, want zo op papier lijkt het Hongaars. Toch is de klank volkomen duidelijk en vormt die klank mede ook het personage.

Het mooiste voorbeeld, dat ik direct toen ik de zin las in een mailtje naar Wieringa stuurde om hem te complimenteren met dat zinnetje: ‘Zijn vader had meer kinderen gewild, zij het meer als voorzorgsmaatregel dan uit vaderliefde, “want we wonen langs een drukke weg”.’

Hier hoef ik helemaal niks aan toe te voegen, zo beeldend en schitterend, zo veel meer staat hier dan die paar eenvoudige woordjes doen vermoeden. Niks over zeggen, behalve dan dat de tot nu toe genomineerde zinnen voor de Tzumprijs, de prijs voor de mooiste zin uit de Nederlands romans van dit jaar met als prijzengeld het aantal woorden in euro’s, vanaf nu kansloos zijn.

Op vrijwel iedere bladzijde vind ik zulke zinnetjes. Wieringa gaat terug naar Twente, en dat is voor mij vooral herkenning. De jongen die pasta en rijst aan zijn menu toevoegde, die zijn vader dat laat eten, ‘zijn opstand tegen het regime van aardappelen. Al hield hij zelf ook het meeste van aardappelen, je moest je ertegen verzetten. Je werd er simpel van’. Een en al herkenning en vooral het oordeel dat je simpel wordt van het eten van aardappelen voel ik iedere avond als ik thuis niet kook en er aardappelen op tafel komen want mijn verzet tegen de piepers is erg hardnekkig, ik kook het liefste spaghetti of maak nasi. En dan toch hou ik eigenlijk het meest van aardappelen, van goed gebakken aardappelen, precies in de juiste grootte gesneden, ongeschild.

De Chinees die in De heilige Rita achter een gokkast zit, ‘die al een tijdje op geven staat’. Waarschijnlijk kennen veel mensen die uitdrukking niet, zij zullen hier overheen lezen, maar in mijn oude dorpscafé werd er zo over de fruitautomaten gepraat, als wij aan het biljarten waren.

Er valt een vliegtuigje uit de lucht, in de tijd voor die van hoofdpersoon Paul, en dat vliegtuigje doet in de verte denken aan Joe Speedboot, maar in dit boek geen artistiekeling die de lucht in wil, het is een Rus die juist naar beneden wil, op de juiste plek het liefst. Dat verhaal maakt van deze roman misschien een immigratieroman, maar voor mij is dit boek thuiskomen, in mijn eigen kleidorp dat weinig verschilt van het Twentse veen, zeker als carnaval eraan komt en de Rus zo dronken gevoerd wordt dat hij een alcoholvergiftiging oploopt. Heel anders inderdaad dan de rijke Venlose vastelaovend, waar in plaats van een enkel hoofdstukje wel een complete roman over te schrijven is.

De heilige Rita is een rijk boek dat op het eerste gezicht geboren lijkt uit fantasie. Daar geloof ik niks van. De beelden die Wieringa oproept zijn geen droombeelden, het zijn de verhalen van het land dat hij goed kent, zijn land. Of het nou een immigratieroman is, een liefdesverhaal, een vader-zoonboek, een roman van de grensstreek en de zandgronden, deze roman is vooral Wieringa’s persoonlijkste boek. Dichter bij hemzelf is deze schrijver nog nooit geweest.

De Bezige Bij geeft De heilige Rita uit, de roman verschijnt 24 oktober.

Thomas Heerma van Voss: Lucas de Waard, Kraaien Tellen, Renée van Marissing, Parttime Astronaut, Maarten van der Graaff, Wormen en Engelen

‘Ik sluit niet uit dat ik een vertekende blik op de werkelijkheid heb, maar t is net alsof er steeds meer boeken uitkomen,’ schreef Marja Pruis deze week op Twitter. Een gedachte die bij mij ook al was opgekomen, misschien ook vanuit een vertekende blik op de werkelijkheid, misschien wel omdat ik zelf niet al te lang geleden een nieuw boek heb uitgebracht — maar wat lijkt er ontzettend veel te verschijnen, de ene potentiële bestseller na de andere, en dan ook nog al die minder bekende auteurs die zich daar tussen moeten wringen. Ik probeer het bij te houden, zeker als het gaat om wat er aan Nederlandse fictie verschijnt, maar dat is niet te doen. Dat is het natuurlijk nooit, nu lijkt het alleen nog meer onbegonnen werk. Niettemin las ik de afgelopen weken veel, graag deel ik hier enkele losse bevindingen bij nieuwe Nederlandse titels:

  • Ik las Lucas de Waards Kraaien Tellen, deels omdat ik met hem enkele boekhandels aandoe en deels omdat het verhaal me aansprak: de introverte, sociaal onintelligente en soms ronduit laveloze Tobias is veegwagenbestuurder en zijn zus heeft vlak voor het begin van de roman zelfmoord gepleegd. Dat laatste is een goede keuze en heeft De Waard mooi uitgewerkt: hij klopt het drama niet op en bouwt niet toe naar een emotionele climax, de climax is juist al geweest, voor aanvang van het geheel, en via herinneringen (dat zijn er veel) komen we daar steeds meer over te weten. Dat werkt, zeker door de rauwe ondertoon in de roman, en de scènische opbouw.Met de verhaallijn in het heden had ik aanvankelijk meer moeite, althans, het duurde even voor ik daar in kwam, maar uiteindelijk ging ik mee met Tobias. En ik voelde zowaar iets van sympathie voor deze in essentie weinig sympathieke hoofdpersoon. Knap gedaan — nationale boekenredacties, lezen jullie mee? Sinds ik Kraaien Tellen las kijk ik bovendien anders naar elke veegwagenbestuurder die ik langs zie rijden, en dat lijkt me toch ook een verdienste van het boek.
  • Ik las Renée van Marissings Parttime Astronaut, een roman die juist vooral gaat over het heden, nou ja, over het alledaagse, over de verwijdering tussen een vrouw (de ik-verteller van het geheel) en haar echtgenoot. Tussen hen in staat een kind, te jong om echt mee te doen, oud genoeg om dingen wel te voelen en min of meer te begrijpen. Van Marissing heeft een fijne schrijfstijl, met een broeierig, natuurlijk ritme, met lange zinnen vol cadans, en wat mij aan Parttime Astronaut overtuigt is hoe ze inzoomt op de kleinste handelingen, beweringen en bewegingen binnen een relatie, binnen een samenzijn, en hoe ze de bijbehorende irritatie voelbaar maakt.Het verhaal is klein, behapbaar, en het leed is in zekere zin ook klein. (Al deel ik de conclusie niet die de Volkskrant dit weekend over deze roman trok: wat is het probleem nou eigenlijk? Alsof problemen altijd objectief groot moeten zijn, alsof verhalen niet juist interessant kunnen worden als kleinigheden in iemands gedachten grote casussen worden en alsof literatuur er niet om draait om zulke processen inzichtelijk te maken. Ik vind het juist fijn dat het hier allemaal niet te erg wordt opgeblazen en dat al te voorspelbare zijpaden als het gaat om echtelijk ongeluk niet worden ingeslagen.) Door die kleine opzet is Parttime Astronaut het soort boek dat je binnen een dag uitleest, wat natuurlijk ook een kwaliteit is, maar wat ik ook jammer vond: net toen ik een soort van verbond met de hyperbewuste, op alles reflecterende hoofdpersoon had, en toen ik dacht dat ze haar bestaan en dus verhaal ging omgooien, liep de roman ten einde.
  • Ik las Maarten van der Graaffs Wormen en Engelen, een fraaie, tastende roman over religie, over het afvallen van je geloof en het verlangen naar gemeenschap. Het geheel zit vrij los in elkaar, scènes worden vermengd met e-mails, heden met verleden, het is allemaal veel losser dan ik op grond van enkele besprekingen en de achterflap gedacht had, maar dat werkt wonderlijk goed: zonder dat Van der Graaff de verbanden expliciteert voel je dat al die fragmenten en scènes met elkaar te maken hebben, soms juist ook door het contrast (feestjes met XTC, de rituele doop van de vader van ik-personage Bram).En ik ging met deze Bram mee. Wat me in deze roman vooral overtuigde was dat het nergens een afrekening wordt met een bepaald milieu, niets of niemand wordt belachelijk gemaakt: er is afstand, zeker, Bram kijkt bij tijd en wijle eerder met jaloezie dan met afkeer naar volwassenen die zich bewust onderdompelen in religieuze taferelen. Een veelzeggend en knap citaat iets over de helft: ‘Een geloof waarin mensen geen verantwoordelijkheid dragen voor de manier waarop ze handelen is toch een kinderachtig geloof? En ja, zulke geloven bestaan er genoeg, maar is dit uniek aan gelovigen? En toch hoorde ik niet meer bij die ondefinieerbare groep: christenen. Is van je geloof vallen dan zo’n mistig proces, zo traag? Hoe moet ik waarde hechten aan het afvallig zijn? Nu ik me heb afgekeerd van God, wil ik weten waarnaar ik me toekeer.’

AtlasContact gaf Wormen en Engelen uit. Een voorpublicatie staat op Athenaeum.nl.
AtlasContact gaf ook Parttime Astronaut uit. Ook daarvan staat een voorpublicatie op Athenaeum.nl.
De Geus, ten slotte, gaf Kraaien tellen uit.

Daan Stoffelsen: Richard de Nooy, Van kleine helden

Ik heb de ontstaansgeschiedenis van dit boek in vele stadia kunnen volgen. Over het plan ervoor las ik voor het eerst als adviseur voor het Letterenfonds in 2013, ik meen dat het toen om een estafetteverhalenbundel ging. (Full disclosure: ook toen kende ik Richard al, ik mocht het boek niet beoordelen.) Later, vanaf 2014, bood Richard Revisor korte verhalen, satellieten bij zijn bundel aan, onder de noemer ‘Bekende vreemden’. Een voorloper was ‘Annunaki‘, en na ‘Morfine’‘Rostjni Dan’‘Skeledžija’, was ‘Muntje’ de vijfde aflevering. Soepel, sober proza, maar vooral literair spel. Uitproberen. In de tweede persoon geschreven, of in meerkeuzevragen, of als een lijstje (‘Rojstni Dan’ blijft geweldig). En een groot verhaal uit het boek is een halfjaar geleden deels in Revisor 14, in zijn geheel op Revisor.nl verschenen: ‘Schietstoel.’ Daarna was ik nog in de gelegenheid Richard een grote literaire prijs te bezorgen, maar behalve Max Pam (de Max Pam Award) en Guus Bauer (De Grote Inktslaaf Literatuurprijs) zijn er geen eenmansjury’s in dit land, en in mijn eentje heb ik Richard niet op de longlist gekregen.

Van kleine helden is te beschrijven als een mozaïekroman, en de mozaïeksteentjes die ik in de loop der jaren verzamelde, konden me hier niet op voorbereiden. Want het is echt een mooie, rijke, geëngageerde roman geworden. Het begint ook daadwerkelijk als een verhalenbundel. Verhalen van weldoeners, vloekende, gemankeerde, aan lager wal geraakte of simpelweg gedesillusioneerde weldoeners, dat wel, maar ze helpen tenminste. Ze geven telkens hun naam aan het verhaal, ondertitel is de locatie, we leren ze in kort bestek bekennen en raken ze dan weer kwijt. Eeuwig zonde, sympathieke figuren. (Richard, als je meeleest, voor je Engelse vertaling: Fabel van Venetië, een wondermooie mysterieuze Corto Maltese, eindigt met een reünie van levende en dode personages. Zoiets mag ook wel bij Small Heroes.)

Uit: Hugo Pratt, Fabel van Venetië

Wie we niet kwijtraken is Per en zijn hond Bodolf, die in het openingshoofdstuk een piepende steen aantreffen in het Noorse bos waar ze wonen. Per leren we kennen als een verwarde oude man, een figurant in die andere verhalen, en via zijn figuratie ontvouwt zich een reis. In Zweden:

‘De oude man kijkt Jens zwijgend aan. Een diepe frons verschijnt op zijn voorhoofd. “Ik kom wat brengen. Of ik ga wat halen. Misschien allebei.”
“Hoe bedoelt u?” vraagt Jens.
“Aha…” zegt de man en loopt naar de schap met wegenkaarten. Hij zet zijn bril op en kiest een kaart van Europa. Als hij de kaart voorzichtig openvouwt op de balie verspreidt zich de kruidige geur van dennennaalden en tijm, als zomerregen op een hete dag. Met zijn gekromde wijsvinger trekt de oude man een lijn vanuit Noorwegen door het hart van het continent naar Italië en zegt dan plechtig: “Omnes viae Romam ducunt.”
“Pardon?” lacht Jens.
“Alle wegen leiden naar Rome,” zegt de man.
“U wilt dus naar Italië.”
De oude man knikt. “Ja, dat lijkt me een goed idee.”‘

Ik vind dat mooi, hoe die geur zich verspreidt tot een seizoen, en hoe je deze Per eerst als dement inschat, maar langzaamaan meer in hem begint te zien… De route leidt door Duitsland en Tsjechië en Italië (waar De Nooy prachtige scènes neerzet in het appartement van Maldini en rondom het sterfbed van een strenge moeder-overste), en vandaar door de Balkan via Turkije en Syrië naar het beloofde land. In Syrië komt hij met een geweldige, grappenmakende Turkse jongen die me ook aan een personage van Corto Maltese doet denken (sorry collega’s, medio november kunnen jullie hier een verslag van het nieuwe album verwachten), en hij redt mensen en overleeft de bizarste situaties. Is deze man niet de messias? Hizir? De Mahdi? Al-Khidr?

(De Nooy heeft eerder een messias geportretteerd, in Zendingsdrang, en we hadden nog maar kort geleden Dertig dagen van Annelies Verbeke. Per beweert ergens dat hij nog maar 48 dagen oud is, en dat komt wel overeen met de grotere omvang van deze roman. Het is een rage, las ik in de krant:

Jezussen in Trouw

)

Het heeft iets science-fictiefs, en we komen ook allerlei vage complottheorieën tegen, heerlijke analyses, en de beweging naar Rome en Jeruzalem heeft iets van De ontdekking van de hemel, maar deze roman is concreter, Europeser, rauwer. (Schreef Mulisch dan een Amerikaanse roman? Ja.) Er is ook (minder dan in de Revisorverhalen) experiment, personages hebben eigen stemmen. Er wordt geneukt en er vallen doden. Niet ontoevallig volgt Per de omgekeerde route van vluchtelingen, van de voormalige beloofde landen naar de nieuwe beloofde landen. Dit boek gaat over ons, nu, hoewel Per goddank Nederland niet aandoet, wie weet wat Rechts met de bijbel hem had aangedaan. Lezen.

(Is het een perfect boek? Iets eigenaardigs is dat we Per al op reis treffen als De Nooy hem nog portretteert kort na de eerste scène: ‘Hij is angstig, gedesoriënteerd. De steen zit verankerd in zijn hand. Hij probeert het ding los te rukken, schudt met zijn arm. De adrenaline jaagt zijn hartspier op hol – vluchten-vechten-vluchten – tast zijn fijne motoriek aan, vernauwt zijn denkvermogen.’ En veel later bekijken we hem alleen vanuit andermans perspectief. Dan is het niet meer nodig, dat begrijp ik wel, maar het heeft iets inconsequents. Ik begrijp ook: het is een lastige balans, wat leg je uit, wat niet, en de openingsscène was een totaal mysterie voor me, waardoor ik iets te blanco in de daaropvolgende verhalen ging, telkens afhaakte en pas verderop verslaafd raakte. Terwijl het slotverhaal misschien weer te veel duidt – in scherp contrast met wat De Nooy in Zendingsdrang deed. Toen liet hij me in totale verwarring achter.)

Nijgh & Van Ditmar gaf Van kleine helden uit.