Deze week gelezen: Campert en King
Deze warme week las de redactie een verrukkulluk boek van een jubilerend schrijver en een bijzonder boek over het schrijven zelf, van de koning van de thriller.
*
Daan Stoffelsen: Remco Campert, Het leven is vurrukkulluk
Ik kijk te weinig films, of ik lees te weinig boeken, want de laatste verfilmingsteleurstelling is al weer even geleden. Maar herlezen – nu voor het Campertnummer – werkt op eenzelfde manier, denk ik: je herneemt het verhaal, en ziet andere dingen. Meer dingen. Wat was blijven hangen van eerdere lezingen: de sfeer, zomer in het Vondelpark, seks, de flauwe woordgrappen, de mooie gimmick van een bejaarde Kees de Jongen. Wat erbij komt: de fijne karaktertekening van het melancholische duo Mees en Boelie, de perspectiefwisselingen, het geweldige interview dat Boelie geeft – brutaal-overdreven (à la Das Mag), na eerst schuchter te hebben gespeeld (à la Revisor??) -, hoe elk personage een perspectief op jeugd geeft, en hoe tweemaal een wonder gebeurt.
Ik begon overigens met het zoeken naar fijne zinnen om te analyseren voor ons themanummer in augustus. Maar heel opzienbarend zijn de prozazinnen van de dichter niet in deze roman. De fonetische spelling (nijslollie, vanielje, rokkenrollen, Marie-Johanna) is bijkans een Campert Cliché, maar de zinnen zijn overwegend kort, functioneel, met oog voor de kracht van herhaling. Veel interessanter dan de zinnen is het hoe Campert na de eerste scènes in de derde persoon, met Boelie en Mees en de bijna-zestienjarige Panda (een geweldig, lekker, kil en cynisch meisje, ietwat eendimensionaal) opeens een ik opvoert: Mees.
‘Het is altijd anders. Toen waren het koude dagen: eerst natte kou, zoals de mensen op de tram het noemen, harde striemende regen, de kioskjuffrouwen halen de tijdschriften binnen, dan wind die de lucht tracht open te scheuren, de laatste herfstblaren slieren door de straten, seizoen van thuiszitten en televisiekijken.’
(Ja, er zitten wel lange zinnen in dit boek, maar Campert heeft betere geschreven.) Toen was: ‘s nachts piano spelen in een bar, overdag een affaire met de vrouw van een vriend, die ongelukkig afliep. De perspectiefwisseling is effectief: Mees blijkt veel meer dan de hedonist die ik me herinnerde, en die hij ook speelt in de rest van het boek. Verderop voert Campert een ander personage in de derde persoon denkend op. Dat had ook de derde kunnen zijn, maar de afstand past haar beter. Tussendoor zijn er de larger than life-scènes met de grijsaard (Kees) en de overijverige Tjeerd Overbeek. En aan het slot beschrijft Campert een feest in snippers dialoog, dat werkt ook goed. Campert wisselt in tempo en toon, en daardoor is Het leven veel veelstemmiger en rijker aan reliëf dan ik in mijn hoofd had.
(Ongetwijfeld geeft de verfilming een nog een groter contrast, nee die moet ik maar niet gaan zien.)
En dan dat wonder. Campert is een meester in de herhaling, een stijlvorm die bij hem niet slechts eenvoudige overvloedigheid betekent, maar subtiele nuances oplevert, omkeringen ook wel. Meer daarover in het augustusnummer. Hier: eerst een onhandige dialoog tussen Mees en Panda:
‘”En verder? Hoe vind je me verder? Vind je me fijn?”
“Ja. Bijzonder.”
“Voor mijn leeftijd, bedoel ik?”
“Ik vind je een wonder, leeftijd of niet.”
“Waarom?”
“Omdat je een wonder bent.”
“Een wonder is een wonder?”
“Een wonder is een wonder.”
Tevreden glimlach. Een kinderhand is gauw gevuld. Ieders hand is gauw gevuld.’
En dan aan het slot een geweldige, beeldende scène:
‘”Ik droom,” mompelde Boelie en ging weer liggen.
…….
‘Mees stond voor het raam en zag hoe op nog geen twee meter afstand van hem de jongen, aan zijn paraplu hangend, langzaam en statig naar beneden kwam zweven en veilig in de tuin daalde.
“Een wonder.”
Mees hief zijn glas naar de jongen, die zijn paraplu dichtklapte en een kleine buiging maakte.’
De droom, het wonder: Campert viert met grote woorden, en al door simpelweg te herhalen geeft hij ze een schaduw, een context, en plaatst ze in het leven zelf.
De Bezige Bij gaf Het leven is vurrukkulluk uit.
Jan van Mersbergen: Stephen King, Over leven en schrijven
In vier bladzijden en een paar regeltjes weet Stephen King in zijn boek On writing (vertaald als Over leven en schrijven, waarschijnlijk omdat Over schrijven veel lezers al zal schrikken) uit te leggen wat schrijven is. Iedereen moet dit lezen, dacht ik, dus vlak voordat ik afgelopen zaterdag naar een motorclubfeest afreisde, zei ik tegen mijn vriendin: Ik heb in dat boek een bladwijzer gelegd, bij een kort hoofdstuk. Zou je dat hoofdstukje willen lezen?
Dat is goed.
Toen ik de volgende dag weer thuis kwam had ze het gelezen en was haar beeld van schrijven, en misschien ook wel van mijn schrijven, veranderd.
Het korte hoofdstukje heet ook: Wat schrijven is. King heeft een kort antwoord: telepathie. Hij vertelt hier subliem over.
Als iets wat hij op papier noteert, een verhaal, een beschrijving, een eenvoudige gebeurtenis, bij een lezer terecht komt, die ergens anders woont en leeft, in een andere tijd bovendien, dan komt het geschrevene bij die lezer aan als de werkelijkheid. Wonderbaarlijk. Het verhaal, dat weer speelt in een andere tijd, de verzonnen personages, de handelingen en de intriges, alles wordt getransporteerd naar de lezer toe, over grote afstanden, zonder een woord te zeggen. Dat uitgangspunt vat hij samen: ‘Jouw geest en mijn geest ontmoeten elkaar.’ Heel mooi.
Hij geeft het voorbeeld van een konijn in een kooi. De kooi wordt summier beschreven, want de meeste mensen weten wel hoe een kooi eruit ziet. Geen overbodige details dus. Het konijn is wit met hier en daar wat roze, om de neus en ogen. Het konijn knaagt aan een wortel. Op zijn rug staat met duidelijke blauwe letters het cijfer 8. Dat is de beschrijving. Geen afmetingen van de kooi, want zo zegt King, dan wordt het geen proza maar een gebruiksaanwijzing. ook dat ziet hij heel scherp. Het belangrijkste is het rugnummer. Dat is geen vier of zes, maar 8. Dat onthouden lezers. Dat cijfer, die kleur, dat beeld.
Stephen King kan uitzonderlijk goed uitleggen wat schrijven doet, en vooral dat schrijven het verbond is tussen schrijver en lezer. Niet enkel zenden, er zijn veel schrijvers die dat doen. Vertellen, en maar kijken wat de woorden bij de eventuele lezer doen. Duidelijk zijn, vertellen wat er toe doet, overdrachtelijk zijn. Het zijn eenvoudige maar rake bewoordingen van wat bij schrijven belangrijk is.
Dat voorbeeld van het konijn is een klein stukje uit dit rijke boek. King vertelt ook waarom een toevoeging in een zin als: ‘Geef dat terug, smeekte hij angstig.’ belachelijk en te veel is, wederom naar de lezer toe. Die heeft genoeg aan; ‘Geeft dat terug, zei hij.’ Hij geeft toe zelf ook dit soort toevoegingen te gebruiken, omdat ook hij soms bang is dat de lezer hem niet begrijpt.
Ook vertelt hij dat het zinnetje: ‘Met een hamer doodde hij Frank’ het nooit zal winnen van ‘Hij doodde Frank emt een hamer.’ Dezelfde woorden, andere zin, slapper proza. Hoe kan dat?
Tip van Stephen King voor mensen die schrijver willen worden: veel lezen en veel schrijven. De meeste mensen die schrijven, willen vooral schrijver zijn, valt mij iedere keer weer op, vooral als ik les geef aan schrijfopleidingen. Ze willen wel een beetje schrijven maar herschrijven doen ze amper en lezen al helemaal niet. Kan dus niet.
King stelt dat een eerste versie van een boek drie maanden in beslag zou moeten nemen, niet langer. Vind ik een prima uitgangspunt. Er zijn natuurlijk schrijvers die eens in de tien jaar met een boek komen, ik zou me al die jaren dood vervelen. Tweeduizend woorden per dag, is Kings streven. Dat is flink, maar zeker haalbaar.
Wacht niet op de muze,’ is ook een goed idee van Stephen King. Hij is een van de weinige schrijvers die durft te zeggen dat schrijven werk is, zoals ‘het leggen van buizen of het rijden in een truck.’ Spreekt me wel aan, zoals bekend. Ook een passage over afstand nemen tijdens het schrijven van een roman is erg helder: ‘Je bent bezig bomen neer te zetten en soms moet je een stapje terug doen om naar het bos te kijken.’
Over schrijven, want ik zal dit boek voortaan zo noemen, is smullen.