Deze week gelezen: Joseph Conrad, Jan Postma
Joseph Conrad, Jan Postma: de redactie las een interessant geconstrueerde klassieker met mooie goedvertelde zinnen en interessante, sterke essays met wat grote woorden.
*
Jan van Mersbergen: Joseph Conrad, Hart der duisternis
‘Ik zal jullie niet al te veel lastig vallen met wat er met mij persoonlijk gebeurde, begon hij, met deze opmerking blijk gevend van de zwakheid van veel verhalenvertellers, die zich al te vaak niet bewust lijken van hun toehoorders.’
De hij is kapitein Marlow, die van de eigenlijk ik-verteller in Joseph Conrads Hart der duisternis het woord krijgt en vrijwel het gehele boek aan het woord blijft.
Wat er gebeurt: een schrijver voert een ik-verteller op, die geeft het stokje al snel over aan Marlow, die gaat op zoek naar Kurtz, waar hij in de derde persoon over vertelt.
Interessante constructie.
Conrad weet hoe je moet vertellen, zijn verteller weet hoe hij moet zwijgen, Marlow wordt niets in de weg gelegd. Die drie vormen dit bijzondere boek. Een moeilijk boek ook, want iedere keer als ik er in begin kom ik net iets verder, die haperingen zeggen ook iets. Marlow vertelt en reist zelf, hij neemt mij soms niet mee.
Maar terug naar het begin. Conrads verteller ziet Marlow voor de Engelse kust op het schip zitten, waarna Marlow het verhaal overneemt. De verteller weet het al: ‘Wij wisten dat we gedoemd waren, vóór het eb zou worden, een van Marlows belevenissen zonder kop of staart aan te horen.’
Daar gaat Marlow.
De constructie werkt goed als je van mooie goedvertelde zinnen houdt, van poëzie. Taal is belangrijker dan verhaal. Als Marlow in zijn verhaal eenmaal in Afrika is waar hij de vertegenwoordiger Kurtz moet gaan zoeken, is er geen weg meer terug. Dan wordt je soms toch meegezogen de Afrikaanse zoetwaterrivier op, de jungle in, naar de duisternis.
Ook begrijp je waarom Conrad koos voor een ik-verteller die een ander personages aan het woord laat om weer derde persoon te worden: Conrad heeft die stappen nodig vanwege de taal. Hij wil het verhaal overlaten aan een van zijn personages, maar die jongen waar hij mee begint is wat vlak en saai en dus voert hij Marlow op die vol bravoure vertelt, met mooie vlotte zinnen, hoog tempo, humor en veel beelden. Die eerste eigenlijke verteller heeft die schwung niet, en dat verschil verantwoordt de constructie van Conrad. Natuurlijk ligt de taal van Conrad dichtbij die van Marlow, maar de lezer staat er twee stappen vanaf, en dat is slim. Marlow zit ver weg in de jungle. Het klopt. De schrijver neemt afstand van zijn eigen vertelling, via twee tussenvertellers.
In het nawoord haalt Bas Heijne, die de vertaling maakte, de film Apocalyps Now aan, waarin het verhaal van Conrad naar Vietnam verplaatst is en Marlon Brando Kurtz speelt. Goed idee, dat verplaatsen. Dat vertellen vanuit de hoogte van waar schrijvers soms van kijken of vanuit een broekie die net in Vietnam is, is in film anders, daar heb je die lagen niet. In de roman moet Marlow met de zinnen van Conrad de hoofdmoot vertellen, op zoek naar Kurtz, over Kurtz.
L.J. Veen geeft Hart der duisternis uit.
Daan Stoffelsen: Jan Postma, Geringere schepsels
U herinnert zich misschien nog dat ik op deze site en in ons tijdschrift maar doorzeverde over bevallingen in de literatuur. Die interesse is er nog steeds, gevoed door het beroep van de moeder van mijn kinderen, maar het was ontegenzeggelijk ook een fase, die volgde op de geboorte van de inmiddels zeven- en vierjarige. Jan Postma zit nu ook in die fase, getuige de bijzondere uitgave Geringere schepsels, vijf sterke essays over geboorte, sterfelijkheid, zichtbaarheid, geschreven op de Jan Van Eyck-Academie. Interessante essays, dwalend van mot naar moth, van de geboorte van M naar de dood van Virginia Woolf, van schaduw in Japan naar nachtdieren in de Antwerpse zoo.
De bundeling is meer een eenheid, en heeft meer spanningsboog en consistentie dan zijn grotere boek Vroege werken [waarover ik in april 2017 schreef]. Maar zijn observaties zijn ook treffend. Ik citeer ruim, omdat ik bij veel instemmend knik, en er ook wel iets over stijl te zeggen valt:
‘Hoezeer J [Postma’s partner, de moeder van zijn kind] ook liet merken dat het weinige dat ik voor haar kon doen van een niet te onderschatten betekenis was, ik bleef voor alles klemzitten in een diepe onbeduidendheid. Gevangen tussen aan de ene kant de kalme professionaliteit van de zusters, en het evident oneindig veel bredere perspectief op de gebeurtenissen van deze willekeurige middag dat dat met zich meebracht, en aan de andere kant de intensiteit van J’s ervaring. Ik voelde de hitte van het vuur waaraan zij zich inmiddels had overgegeven. Ik had kunnen delen in de angst en in de hoop, maar daar eindigde de bereikbaarheid van haar ervaring. Andermans pijn is zo ontoegankelijk als de vreemdste van alle talen. Langzaam maar zeker valt alles weg, totdat er niets anders overblijft dan de pijn die iemand anders doorstaat in het zich uitstrekkende nu waarin we samen verkeren, het voortdurende moment waarin alles even vanzelfsprekend, overweldigend, onbegrijpelijk, willekeurig en betekenisloos is. Maar het was een gedeeld lot dat werd gebaard.’
‘Andermans pijn is zo ontoegankelijk als de vreemdste van alle talen.’ Ik typte het per ongeluk tweemaal over, ik begon blijkbaar weer te lezen, zo kernachtig is het. Afgelopen weekend schreef een mannelijke journalist voor Trouw een stuk over zijn beleving van de geboorte van zijn kind – dit is beter geschreven, beter geduid, en ik herken me er evenzeer in. De onbeduidendheid, het onvermogen te delen in andermans pijn. ‘Maar het was een gedeeld lot dat werd gebaard.’ Mooi.
Maar ook: grote woorden, weinig concreets. Waar is het lichaam in zo’n fysieke scène, het zwoegende gezicht, de armen en benen die te veel zijn, de handen die andere handen zoeken? Is het wel een scène, of vooral een duiding van een gevoel? Is dit het verschil tussen een prozabenadering van deze levensgebeurtenis en een essaybenadering? En waarom die onbegrijpelijk geconstrueerde – ‘geconstrueerd’ vat het goed voor mij samen, misschien is dat zelfs een poëticale kritiek, er is iets onvanzelfsprekends aan Postma’s formulering – tweede zin, met het ‘evident oneindig veel bredere perspectief’? Ik geloof dat ik ook problemen heb met die eennalaatste zin, het gedragen ‘verkeren’, het variërende herhalen van ‘het zich uitstrekkende nu’ en ‘het voortdurende moment’, de opsomming.
Toch maken die bijna klassieke woorden over ‘een gedeeld lot’ veel goed, en het gemak waarmee Postma dan vervolgens zijn dochter zo beschrijft: ‘M, volledig bedekt als ze was door een witte laag die een mengsel van puin en zweet had kunnen zijn, zag eruit alsof ze verantwoordelijkheid droeg voor een opgraving – jong en onbezonnen, onbevreesd voor eerder welke banvloek uit het verre verleden.’ Dat is zo prachtig aaneengeassocieerd, en nog steeds kloppend.
(De overige 61 pagina’s zijn ook de moeite waard.)
Geringere schepsels wordt meegestuurd met literair tijdschrift Terras. Abonneren kan via tijdschriftterras.nl.