Deze week gelezen: Jones, Spoelstra, Meyer

Cynan Jones, Berthe Spoelstra, Deon Meyer: de redacteur las mooie moderne sprookjes die spelen met echtheid, een aangrijpende en kalme roman, en een schrijversontdekkingsreis op een praktische manier.

*

Jan van Mersbergen: Cynan Jones, 3 sprookjes & Berthe Spoelstra, Schemerland & Deon Meyer, Proteus

De afgelopen week las ik drie boeken met totaal verschillende vertellingen die me alle drie op hun eigen manier wezen op taal en vertellingen, op het nu en het verleden van een verhaal en vertelling, op krachtige betrouwbare taal door een onbetrouwbare verwarde verteller en op een zoektocht naar verschillen tussen schrijver en personage die uiteindelijk de vondst van overeenkomsten bleek te moeten zijn.

‘Nu, dit was al heel lang geleden,’ zo begint het derde sprookje in 3 sprookjes van Cynan Jones, vertaald door Jona Hoek. Het kleine boekje met tekeningen van Rohan Daniel Eason is door uitgeverij Koppernik uitgegeven als geschenk, en een mooi geschenk. Zeer korte moderne sprookjes over een pianist wiens handen ruzie krijgen met elkaar, over een vogelverschrikker en een verdwaalde pop in een bloemenwei en over een reus die de baas gaat spelen. Vooral dat nu in die laatste vertelling is interessant. ‘Het was zelfs eens heel lang geleden, toen al dit soort dingen wel leken te gebeuren,’ gaat Jones verder. Cursief, want het is een sprookjescitaat. En ook opvallend: ‘leken te gebeuren’. Jones speelt met echt en onecht, zoals sprookjes natuurlijk allemaal onecht zijn, maar wel in hun vertellingen waar.

De verteller van Schemerland van Berthe Spoelstra is een vrouw die door haar kinderen in een tehuis wordt gestopt. ‘Geef toe, zo gaat het niet langer,’ zegt een van de dochters tegen haar, nadat ze het gesprek nog wel vriendelijk was begonnen met een opsomming van de voordelen: er zijn meubels. ‘Er is zelfs een fauteuil.’ De vrouw twijfelt. Gaat haar eigen stoel dan weg?
Op deze manier wordt de lezer meegetrokken in een schimmige gedachtewereld van een verteller die niet helemaal helder is maar wel stellig en poëtisch.
Het eerste hoofdstuk begint met: ‘De nacht morst zwart.’ Het tweede hoofdstuk begint met: ‘Zacht dient de dag zich aan.’
Dat zijn bijna prozagedichten.
Vooral geluiden maken het decor van de vrouw, en haar gedachten. Vogels, een auto die aan staat, de stemmen van de kinderen.
Aangrijpend en kalm berustend boek, heel sterk en helder verteld vanuit een warrige vrouw.

In het voorwoord van Deon Meyers Proteus vertelt de thrillerschrijver dat ‘schrijven een ontdekkingsreis is’. Gelukkig bedoelt Meyer niet de vervelende romantische vergelijking van de reis die een pen aflegt of de gedachten van de schrijver die met alle winden meewaaien of dat soort Murakami-achtige anekdotes over schrijven. Meyer is heel praktisch. Hij is anders dan zijn hoofdpersoon, en zocht in eerste instantie de verschillen.

‘Kijk, ik ben een blanke Zuid-Afrikaan. Ik spreek Afrikaans. Thobele (zijn hoofdpersoon) is een zwarte man van de Xhoase-stam en hij spreekt Xhosa. We zijn ongeveer even oud, maar groeiden op in verschillende culturen en politieke overtuigingen.’

Zo benoemt Meyer de verschillen die opvallend zijn, en allesbepalend, maar na vijftig bladzijden wilde hij alweer stoppen met dit boek. Het lukte niet. Na een paar dagen piekeren besefte hij dat er ook veel overeenkomsten waren tussen hem en zijn hoofdpersoon. ‘We houden allebei zielsveel van ons land. We delen veel van dezelfde waarden, houden van onze familie en hebben een hekel aan onrecht.’
Opeens had Meyer wel een personage waar hij zelf over kon schrijven. Zijn angst verdween. Hij rondde het boek af.