Deze week gelezen: Ariëlle Veerman, Denis Johnson

Denis Johnson, Arielle Veerman: de redactie las een zeer goed geschreven spionageboek dat speelt in Afrika, en een benauwende roman over scheiding en dood en Joost Zwagerman.

*

Jan van Mersbergen: Denis Johnson, De lachende monsters

Denis Johnson is bekend van Treindromen, een zeer dun boekje over een man die zijn vrouw en dochtertje verliest, en Een zuil van rook, een geweldig dik boek over de oorlog in Vietnam. Diversiteit, dat is zijn kenmerk. En dan bedoel ik niet de diversiteit die nu actueel is, maar de diversiteit die een schrijver met zijn werk kan laten zien.
Met De lachende monsters (vertaald door Peter Bergsma) voegt Denis Johnson daar een roman aan toe, want de roman die speelt in Sierra Leone, en sluit aan bij mijn voornemen om uit ieder land in Afrika een roman te lezen, een voornemen dat overigens dateert van half mei. Een voornemen dat niet begon bij diversiteit, maar bij interesse in een groot werelddeel dat ik wil leren kennen, liefst aan de hand van verhalen.
De lachende monsters is anders dan de boeken van de Afrikaanse schrijvers die ik al gelezen heb. Johnson, Amerikaan, schrijft vol humor en kleur over Sierra Leone, maar de stad is niet veel meer dan een decor en zijn hoofdpersoon Ronald Nair vertelt niet van binnenuit over Afrika. Hij kent Sierra Leones Freetown goed, maar blijft een bezoeker:
‘Elf jaar sinds mijn laatste bezoek en het vliegveld van Freetown was nog steeds een zooitje…’ luidt de eerste helft van de openingszin.

De stroom valt steeds uit, dat is wat we in Europa wel weten over Afrika. Reizigers vertellen daarover, en hoe irritant dat is. De verteller van Johnson doet hetzelfde, maar dit verhaal had dus evengoed in Zuid-Amerika of India kunnen spelen. Toch vult Johnson informatie over Afrika aan die vervlogen is. Als er gedroomd wordt van een eigen plekje, een groot stuk grond met beveiliging en eindeloos veel gedienstige vrouwen, zegt iemand: ‘Een man kan zijn vallei kiezen, eentje met nauwe – verdedigbare toegangen – en het tot zijn land uitroepen, net als Rhodes in Rhodesië.’
Ga me niet vertellen dat u wist dat de Britse diamantenhandelaar Cecil Rhodes, zijn eigen land oprichtte. Ik zocht het op:

‘De British South Africa Company, onder leiding van Cecil Rhodes, kreeg in 1895 ‘eigendomsrechten’ over het Koninkrijk Mthwakazi in het zuiden van Oost-Afrika en startte er met de ontginning van de ertsen. Het land werd veroverd tijdens de Eerste Matabele-oorlog. Hij noemde het gebied naar zichzelf: Rhodesië.’

Zoals vaker in deze reeks Afrikaanse romans kom ik aan informatie die iets extra’s vraagt. Ik lees romans met wikipedia ernaast. De moeilijke namen wennen langzaam, ze doen me nog steeds denken aan Suske en Wiske en Kuifje – ons sterkste referentiepunt. Een compleet werelddeel dat veroverd is, ingedeeld, uitgeput, dat is een deel van de geschiedenis van Afrika die – en dat is dubbel wrang – amper deel uitmaakt van onze Europese geschiedenis.
Alleen al zo’n naam, Mthwakazi levert veel op:

‘Het koninkrijk lag ten noorden van de Limpopo en werd in het zuiden begrensd door de Transvaal, in het oosten door Portugees-Oost-Afrika en in het westen door Beetsjoeanaland.’

Transvaal zal misschien nog een lichtje doen branden, naar de buurt in Amsterdam Oost. Limpopo was mij onbekend. Van die namen maak ik een oude realiteit, geen Kuifje-stripboek.
Johnson haalt in een enkel zinnetje een compleet onbekend land aan, en het is geen fictie, geen sprookjeswereld, het is belangrijke informatie die met ieders leven in het westen gelinkt is.

Nair zit verwikkeld in een spionageachtig verhaal. Toch is dat niet het belangrijkste, De lachende monsters is geen thriller of speurdersroman. In een van de eerste scènes is een Guinness-commercial op tv. Nair beschrijft het filmpje over twee broers. De oudste heeft een succesvol leven in de stad en keert terug naar de jongste broer in de rimboe, zoals Nair het noemt. Ze zitten Guinness te drinken in het licht van lampen ‘die ze niet echt bezitten.’ Dat is belangrijk. De oudste geeft de jongste een buskaartje en zegt: ‘Ben je klaar om aan de mannentafel te drinken?’ De jongste zegt dat hij klaar is. De voice-over zegt: ‘Streef naar het hoogst bereikbare.’
Verderop in de roman komt het filmpje terug, met uitleg: ‘Door de kracht die in deze drank wordt mee gebrouwen bevrijdt de grote broer zijn kleine broertje van een vloek die ze geen van beiden begrijpen, en zij aan zij gaan ze op weg naar het Koninkrijk van de Beschaving.’

Ik begrijp de vloek ook niet. Ik begrijp alleen het verschil tussen stad en platteland, een verschil dat in Afrika net zo bestaat als overal ter wereld. Dit verhaal maakt het leven van Afrikanen herkenbaar en tastbaar. Dat is wat Johnson doet. Of hij nu schrijft over Amerika, Vietnam of Sierra Leone, zijn personages hadden overal vandaan kunnen komen. Dit is juist iets wat Afrikaanse schrijvers niet kunnen: het duiden van een eenvoudige locale bierreclame die iets betekenen kan voor mensen op de gehele aardbol.

Het is zeker de moeite waard: een spionageverhaal dat in Afrika speelt. Johnson, geboren in München, woonachtig geweest op de Filipijnen en in Japan, later Washington, heeft lol gehad in het uiteenzetten van de fictieve spionagegesprekken, de locaties met uitvaldeurtjes, de onderlinge verhoudingen. Bovendien schrijft hij lekker, laat hij Nair lekker vertellen. Maar er is iets wat ik steeds mis: de voeten aan de grond. Aan het stof, zoals ik graag boeken lees die in Nederland spelen en die de klompen in de klei hebben steken. In De lachende monsters voel ik het stof niet, voel ik niet hoe het is om Afrikaan te zijn. Dat is niet zo gek, dat weet Johnson helemaal niet en is slim genoeg om geen poging daartoe te doen. Ik mis het omdat dit het beginsel van mijn leesopdracht was, een maand geleden.

Deze roman kan daar niks aan doen. Dus ik las een zeer goed geschreven spionageboek dat speelt in Afrika, van een sterke Amerikaanse schrijver. Punt.

De Bezige Bij gaf De lachende monsters uit, het boek is nog verkrijgbaar via Boekwinkeltjes.nl.

Daan Stoffelsen: Arielle Veerman, De langste adem

Het literaire wereldje is gesloten door corona, al zijn er literaire prijzen (die een ander nog meer gegund worden) en ongetwijfeld ontmoeten schrijvers elkaar weer. Even geleden alweer reageerde Jan in een uitgebreid blog op de geruchten rondom Arjan Peters. Hij beschreef een gezellige literaire wereld, waarin mensen elkaar beïnvloeden, en stukken gepubliceerd worden ondanks of juist omdat dat je elkaar kent. Dat is bij De Revisor niet anders: ik kom zelden bij een schrijver over de vloer, maar ik schrijf menig schrijver in mijn redactiemails aan met haar of zijn voornaam, en ik kan daarna alsnog over een boek van die schrijver iets schrijven. Twee weken na Jans blog deden hij en ik dat dan ook in deze rubriek. Dat is moeilijk te vermijden en kan heel goed, denk ik ook, als je daarover open kaart speelt, en je je argumentatie technisch houdt. Het is overigens niet vanzelfsprekend: met de meeste auteurs die hier langskomen heb ik nog nooit gesproken of gemaild, en omgekeerd schrijf ik ook niet over elk boek van een bekende.

Of die context de enige juiste is om Arielle Veermans De langste adem te lezen, weet ik niet helemaal zeker. Veerman is de ex van Joost Zwagerman, de moeder van drie van zijn kinderen, en niet lang na een vechtscheiding ontnam hij zich het leven. In dit boek (een roman, zegt het omslag, maar het voelt erg non-fictief aan) beschrijft ze de periode na zijn dood, en het verloop van hun relatie, een benauwend verhaal van advocaten, psychiaters, stalking, depressie. En van schrijvers met invloed, en schrijvers die een kant kiezen.

Veerman is geen literair schrijfster, ze beschrijft dingen vaak, ze toont niet, en dan worden het snel clichés. ‘Later, toen iedereen zich begon terug te trekken omdat mijn moeder steeds verdrietiger werd en vaak ziek op bed lag, werd de sfeer leeg en uitzichtloos.’ ‘Wanneer iemand ergens echt over inzat en bijvoorbeeld sombere gedachten had over zelfmoord of twijfels had over vriendschappen of verliefdheden, kwam dat meestal in een-op-eengesprekken ter sprake.’ ‘De goede jaren waren begonnen, we waren jong en sterk en stevenden af op de teleurstellingen die van ons de mensen zouden maken die we werkelijk zijn. Zoals oorlogen en andere rampen dat konden doen.’ ‘We waren door opgedane ervaringen uitgegroeid tot aanvallige, complete personen; een jonge gedaante om een oude kern, het voelde nieuw en het was ook vertrouwd.’

Het zijn allemaal passages uit de relatieverhaallijn, en misschien is het de neiging tot conclusies trekken die oorspronkelijke verwoording in de weg staat. En misschien zijn er juridische beperkingen om uit stalk-e-mailtjes te citeren, zodat we het nu met de samenvatting moeten doen. Ja, er staan geloofwaardige dialogen in, en scènes die beklijven (een jonge Zwagerman die op haar feestje iedereen aanschiet omdat hij voor het eerst gepubliceerd is, bijvoorbeeld, of een oudere Zwagerman die zijn echtgenote niet naast zich duldt op de rode loper van het Boekenbal. Het bezoek aan het lege huis van de overledene), maar literair is er te weinig te halen om dit boek uit te lezen.

Wel het indringende verhaal, de droevige nasleep waarin enkele vredes gesloten worden, maar waarin vooral blijkt dat bijna het hele kamp-Zwagerman de ex haat en haar de schuld geeft, naast de woelige aanloop naar en afloop van een gelijkwaardige liefdesrelatie waarin de echtgenote tot assistente en huismoeder wordt gedegradeerd. De aaneenschakeling van confrontaties. En misschien toch de bekendheid van Zwagerman.

Veerman schetst als outsider een literair wereldje waarin iedereen elkaar kent en waarin niemand kwaad wil spreken over de dode. Ze beperkt zich tot voornamen, maar ik herken ze, vooral van hun boeken of van mijn werk bij Athenaeum Boekhandel. Ze noemt de nieuwe vriendin van Zwagerman overigens niet bij naam, dat is heel chic, maar Bram Bakker, de schrijver en psychiater die een onduidelijke, zeg maar gerust kwalijke rol in de scheiding en de nasleep speelt, wordt voluit genoemd.

Misschien is De langste adem dus wel van secundair literair belang: we krijgen een inkijkje in een klef wereldje, en in hoe mensen omgaan met roem en het publieke domein. Want ja, mocht ik in een vechtscheiding belanden, dan krijg ik natuurlijk alle verloskundigen tegen me die ik tot dan toe tot mijn vriendenkring rekende, collega’s en oudste vrienden kiezen vanzelfsprekender partij, en het is verfrissend te spreken over schrijvers als mensen met een gewoon beroep, met collega-ZZP’ers, slechtbetalende opdrachtgevers en een jaarlijks netwerkevenement (het Boekenbal) – maar er is een flinke nuance. Schrijvers hebben een podium (Zwagerman had dat zeker, ook op tv), en een vaardigheid (goed met woorden – Veerman schrijft met bewondering over de essays die ze terugvindt) die ze een voordeel geeft, en een aanzien buiten de persoonlijke kring. Veermans relaas roept bij mij de vraag op of die omstandigheid, en het egoversterkende effect ervan, de tragische gebeurtenissen heeft versterkt.

Mijn eigen conclusies zijn vooralsnog: vermijd ongelijkheid in je relatie, mijd televisiepsychiaters en houd afstand. En blijf lezen.

Prometheus gaf De langste adem uit.