Schaapskop

Nieuw proza op DeRevisor.nl: lees Joep Stapels ‘Schaapskop’, een verhaal over een kater, een café en een verdwenen gitaar.

*

Ik ben hier te oud voor, dacht Kazimir toen hij lang genoeg naar het systeemplafond had geknipperd om de coördinaten op een rijtje te krijgen. Vlakbij klonk gesnurk. Mat licht viel door de grote ramen, gordijnen waren er niet. De centrale verwarming loeide. Lege flessen, borden met etensresten en peuken. Hij had geslapen in een nest van kussens. Zijn rug zeurde. Zijn geeuw ontaardde in een hoestbui.
Het schaap keek hem recht aan. De ogen glansden. Iemand had een damesonderbroek over de viltige kop gesjord, respectloos eigenlijk, al leek het dier zich er weinig van aan te trekken.
Kazimir kleedde zich aan, dronk water uit een vettige mok die hij drie keer vulde, stommelde tussen de lichamen door de kamer uit, hielp in het trappenhuis een Noord-Afrikaanse man met een kinderwagen, liep door straten die hij aan de lopende band herkende en belde aan bij de karakteristieke buitenlamp.
Een kale man met plukjes tattoo uit de boorden van zijn shirt deed open en zei dat hij aan het verkeerde adres was. De vriendelijkheid van de kale man ten spijt ervoer Kazimir dat als een opluchting.
Hij bestelde zwarte koffie in een café dat absoluut hetzelfde café was als gisteravond, de ronde bar, de mozaïekvloer, en deed navraag bij de bediening. De vrouw die zijn koffie bracht veegde haar handen af aan haar schort, blies nadenkend een lok uit haar gezicht en zei dat ze haar collega zou vragen.
Het café was nagenoeg leeg, in de hoek zat een groepje scholieren te kaarten, een verlopen kerel in een vettig colbertje leek vergroeid met de bar. Aan de muur hingen posters van Le Chat Noir, maar hij was niet in Parijs.
Hij nam een slok koffie. Het schaap was nogal hardhandig van de muur getrokken, waarschijnlijk iets te ruw om nog ludiek te zijn. Hij overwoog de jongens een bericht te sturen, breng dat ding even terug, maar een andere serveerster naderde zijn tafeltje, trok een stoel naar achter en ging zitten.
‘Heeft zij je gestuurd?’
‘Niemand heeft mij gestuurd.’
‘Dat geloof ik niet.’
‘Dan geloof je het niet.’
‘Er zijn mensen bóós.’
‘Ja, ik zorg dat ze dat ding terugbrengen.’
‘Heb je mij gezien?’
‘Dat weet ik niet meer.’
‘Ik was er niet.’
‘Dan zal ik je wel niet gezien hebben.’
De serveerster boog voorover en keek hem strak aan.
‘Volgens mij zit je uit je nek te lullen,’ zei ze. Ze stond zo bruusk op dat haar stoel omviel.
Iedereen in het café draaide zich naar zijn tafeltje, behalve de stamgast, die met zijn hoofd in het bakje servetten op de toog in slaap was gevallen.
De serveerster zette de stoel recht en verdween.
Toen ze even later kwam afrekenen, een geheimzinnige gloed in haar gezicht, tikte ze met haar lange rode nagel op het bonnetje, net zo lang tot hij expliciet te verstaan gaf dat hij het gezien had, ja, het adres dat erop was geschreven, waarna ze geschrokken een vinger tegen haar lippen legde.

Het huis leek exact op dat van de kale met de tatoeages, maar nu deed iemand anders open. Zulke lantaarns waren kennelijk in de mode.
‘Ik heb mijn gitaar laten staan,’ zei hij.
In de deuropening stond een zwarte man in een blauw kostuum met gouden manchetknopen. Er stak een boek onder zijn arm. Kazimir had hem vannacht ook gezien, naakt en geblinddoekt, in een rollenspel.
‘Er is hier geen gitaar,’ zei de man.
‘Jawel, ik heb hem achter de bank gezet.’
‘Het spijt me.’
‘Kun je even kijken?’
‘Ben je een vriend van Miss Lily?’
‘Ik ken geen Miss Lily. Ik wil alleen mijn gitaar.’
‘Waarom heb je hem dan laten staan?’
‘Ik ging een frisse neus halen met een van je andere gasten. Toen we terugkwamen was alles donker.’
‘Je bent aan het verkeerde adres, kameraad. Dit is alleen met uitnodiging.’
‘We konden gewoon doorlopen. We gingen mee met een kerel, Tomek geloof ik. Of Olaf. Komt hier vaker.’
‘Zegt me niks.’
‘Klein, dik. Louche type. Eerst gingen we naar een café en toen kwamen we hier. Misschien weet hij het.’
De man keek hem koeltjes aan. Hij deed de deur dicht.
De plek achter de bank.
Tomek. Olaf. Had hem erop gewezen.
Kazimir wreef in zijn gezicht. Hij was echt te oud voor deze onzin.
De deur ging open, met een olijk rolletje van zijn hand gebaarde de man naar de hal.
Kazimir wierp een blik achter de bank. Pas de guitare, zouden ze in Parijs zeggen. De man ging hem voor naar een stalen wenteltrap, de treden waren bekleed met hoogpolige beige vloerbedekking, en de bovenverdieping ook, als een vacht. Beige gordijnen tot op de vloer.
‘Laarzen uit.’
Kazimir trok zijn laarzen uit en volgde de man door een lange smalle gang. Hij telde elf deuren, de bovenverdieping strekte zich uit over meerdere panden. De vloerdekking was heerlijk zacht. Door een kier ving hij een glimp op van een naakt lichaam dat aan kettingen hing. Er klonk barokmuziek. Aan het einde van de gang was weer een wenteltrap.
De man liet hem binnen in een luxueus ingericht vertrek, met beige vloerbedekking en een hemelbed.
‘Miss Lily,’ zei hij.
Op de rand van het bed zat een vrouw in een roze peignoir, met krulspelden onder een haarnetje. In haar armen lag een beige poes. Ze droeg een roze legging. Kazimir schatte haar tussen de vijfendertig en de vijfenzestig.
‘Dus Timon heeft jou meegenomen.’
‘Timon, dat was het. Een zelfvoldaan, zweterig ventje, lult je de oren van je kop.’
‘Timon is mijn zoon. En beoogd opvolger. Hij was erg boos vanochtend.’
‘Anders ik wel. Hij heeft mijn gitaar gejat.’
‘Het is geen makkelijke jongen. Ik laat hem oefenen met het café. Timon heeft talent voor rode cijfers, ondanks mijn kapitaalinjecties.’ Het zag er obsceen uit, zoals ze haar ogen samenkneep. ‘En nu beweer jij dat hij een dief is.’
‘Ik wil alleen mijn gitaar terug. Bel hem maar, ik wacht wel.’
Miss Lily viste een zilveren sigarettendoos en een zilveren sigarettenhouder op tussen de kussens.
‘Je meent het, van die gitaar.’ Ze hield hem het geopende doosje voor. ‘Leroy.’
Kazimir nam een sigaret. Zijn telefoon ging, hij drukte de oproep weg.
Leroy, die verderop zat te lezen, kwam overeind, richtte een klein pistooltje op Kazimirs gezicht en gaf hem vuur.
‘Wat lees je?’
Leroy hield het boek omhoog, op de kaft stonden rare letters.
‘Is het wat?’
‘Dostojevski.’
‘Aanrader?’
Leroy zei iets dat onvriendelijk bedoeld leek, in een taal die klonk als Russisch.
Miss Lily keek hem door de rookdampen langdurig aan. Kazimir zag de uitgroei op haar haargrens. De foundation vertoonde barsten. Maar haar ogen sprankelden.
‘Schaam jij je voor je dromen?’
‘Mijn dromen? Moet je luisteren –’
‘Sluimeren er verlangens in je buik waarvan je schrikt? Heb je weleens iets in je anus gestopt dat over de grens ging, over je eigen grenzen? Welke ontkenning draag je met je mee?’
‘Ik weet vrij zeker dat ik hem niet mijn anus heb gestopt, Miss Lily.’
‘Wat zou je als laatste verklappen, onder druk?’
‘Is dat een dreigement?’
‘Je ziet er beroerd uit. Ongelukkig. Niets heilzamer dan je uitleveren aan de wil van iemand anders. Vrij in je hoofd zijn, zoals Leroy.’
‘Hou toch op.’
Zijn telefoon ging opnieuw. Hij besteedde er geen aandacht aan en prikte met zijn wijsvinger in Leroys richting. ‘Je bent een vrij mens, kameraad Leroy. Vergeet dat niet.’
‘Je bedoelt dat mijn seksuele psychodrama je ongemakkelijk maakt omdat ik zwart ben,’ zei Leroy.
‘Ik bedoel dat je deze flauwekul niet hoeft te slikken.’
‘Ik ben haar slaaf. Er is een contract. Ik sta volledig tot haar beschikking.’
Kazimir wilde nog iets zeggen, maar hij wist niet wat. Zijn telefoon ging nog steeds en hij nam op.
‘De motor loopt, Kaz. Waar zit je?’
Het was Dennis, de tourmanager.
‘Een of andere klootzak heeft mijn gitaar gejat.’
‘Welke gitaar?’
‘De Gibson.’
‘De Gibson staat al in de bus. Waar ben je?’
‘Weet je dat zeker?’
‘Anders krijg je een nieuwe van me.’
‘Een Gibson waar Wes Montgomery op heeft gespeeld?’
‘Als je maar opschiet.’
Ergens in dit land was een zaaltje waar een stel onbekenden op hem wachtte. Een man of twintig. Ze kenden zijn teksten uit hun hoofd. Na afloop kochten ze drank voor hem. Het was voorspelbaar, het was teleurstellend, maar hij had geleerd hen dankbaar te zijn.
Ja, een vrij man.
‘Pik me maar op bij dat café van gisteren.’
‘Zorg dat ze je niet zien. We hebben een verrassing. Een plastictas vol briefjes van vijftig, Kaz. Als in een film. Zat in die schapenkop.’
Kazimir borg zijn telefoon op, drukte zijn peuk uit en keek Miss Lily aan. Haar glimlach was verdwenen. Hij draaide zich om en liep naar de deur, voelde aan de knop. De deur zat op slot.
‘De deur zit op slot.’
‘Nee toch,’ zei Miss Lily.
‘Zou je hem willen openmaken?’
‘Leroy.’
Leroy klapte zijn boek dicht, zuchtte en staarde dromerig voor zich uit.