Obstakel
In 1977 debuteerde Hedda Martens in ons tijdschrift, de eerste van tien bijdragen in de loop van onze geschiedenis. We publiceren nieuw werk van haar, vijf ‘Humeuren’, en hernemen haar vroegere verhalen. Na ‘Huisje’ en ‘Verdriet en ‘Heimwee’ en ‘Bezoekuur’, is hier het laatste nieuwe verhaal: ‘Obstakel’, waarin niets lukt, en nog erger.
*
De obstakels die hij altijd en eeuwig op zijn weg vindt irriteren hem mateloos; kind ziek, vlek op das, sleutel kwijt, veter breekt, mobiel leeg. Mag hij nooit eens genieten van een gelijkmatig humeur, een dag waarin alles op rolletjes loopt en hij ’s avonds tevreden op de bank hangt, schoenen uit, benen omhoog, dat was dan dat voor vandaag? Geen schijn van kans, in dat leven van hem waar altijd wel iets of iemand de boel komt verstoren. Als hij alleen was gebleven zou dat heel anders zijn, maar dan heeft hij ook nog eens een gezin getroffen waarin niemand iets op eigen houtje kan oplossen; zelfs een lamp indraaien is teveel gevraagd ook al omdat de voorraad voortdurend op is, en een spijkertje inslaan, op een ladder klimmen om een spinnenweb weg te halen, een likje verf, toe nou zeg, op die kale plek langs de deurpost, het gras dat gemaaid, de auto die gepoetst of weggebracht moet, de vogelpoep op het raam waar je de godganse dag tegenaan kijkt: alles komt voor zijn rekening en nooit zal er eens niks, helemaal niks op zijn lijstje staan, nog afgezien van die vlek op zijn das nu en de gebroken veter, zijn mobiel die hij onophoudelijk op moet laden. Een nieuwe nemen daar komt het niet van en dat is dan een van die dingen die hij noodgedwongen voor zich uitschuift, net als zijn brillenglazen die allang niet meer kloppen; van dichtbij ziet hij inmiddels ook slecht dus als hij het ding afzet is hij hem meteen kwijt, of hij gaat erop zitten.
Precies, hij gaat erop zitten. Hij zit erop, nu. Glas eruit, poot kapot. En dat terwijl zijn reservebril spoorloos is en hij meteen na zijn werk naar een voorstelling moet waar zijn jongste dochter een of ander optreden heeft, die kinderen zo klein als ze zijn hebben elke week wel iets waar je bij moet zitten applaudisseren. Slechter kon het dit keer niet uitkomen maar wat moet hij, twee telefoontjes en een waarschuwend appje van zijn vrouw jawel hoor, hij zal er zijn – knarsetandend laat hij een lunchafspraak afzeggen, belt de dichtstbijzijnde opticien en werkt zich met levensgevaar door het verkeer, de kapotte bril op één oor. Zal je altijd zien, toch nog iemand die net voor hem is binnengekomen dus kan hij misschien even gauw naar de ijzerwinkel om de hoek gaan, een bepaald soort schroefjes voor de lamp en nog iets, wat was het ook weer – hij gaat zitten en zoekt in zijn agenda om de vertrouwde lijstjes te bestuderen, nooit een eind komt daaraan. Maar de lijstjes zijn onleesbaar in de mist voor zijn ogen en als hij opstaat om nog snel in elk geval die schroefjes te doen, al weken zoekt hij daarnaar, draait de winkel opeens voor zijn ogen, hij zakt terug op het bankje, hand voor zijn gezicht kijk, het gaat al weer over. Hij verplaatst zijn voeten, zet ze terug naast elkaar. Die veters nee, even niet. Hij denkt aan zijn dochter, als het maar lukt met die bril zodat hij haar niet teleurstelt, waar had hij nou dat feestprogramma gelaten, straks even goed zoeken… Altijd wat, er is altijd, altijd, altijd wat maar hee de klant gaat alweer weg, tenminste als dat dezelfde is, herkennen doet hij ongeveer niks meer en de bril voelt scherp als hij zijn hand eromheen klemt.
Daar komt de opticien neemt hij aan, het witte vlak van zijn jas en een zwart montuur daarboven, jawel, hij mag mee naar een opening in de muur waarachter een fluwelen duisternis heerst. Een hoge stoel, voeten op een steuntje, een paar simpele vragen, zijn naam, geboortedatum, wazig ziet hij wat lichtjes naast het schemerige wit van de jas, prettige stem heeft die man. En dan de letters en cijfers, eerst weet hij er werkelijk geeneen maar dat geeft niet, daar gaat het juist om en als beloning wordt alles steeds helderder zichtbaar, waarachtig, zo scherp heeft hij nog nooit iets gezien en hij zinkt weg in de tijd, alsof hij weer op school zit waar alles zo eenvoudig was. Dan volgt het lezen, een boekje op schoot en nog iets moois, perspectivisch, een landschap vol kleur, plus iets met zwevende blokjes daarna, geeft niet wat het is, van hem mag dit eindeloos doorgaan. Nu nog een nieuw montuur, wat hem betreft mag de opticien het zeggen want hij is de vakman, toch. Tot slot blijkt de verzekering de helft te vergoeden en krijgt hij ook nog gratis een bril te leen, zij het alleen om in de verte te zien. Maar dat is mooi voor vanavond en de rest van de week; maandag zal alles klaar zijn.
Zeldzaam is de ruimte waarin hij, eenmaal buiten, herademt; een prachtig heldere wereld waarin de ijzerwinkel precies het juiste schroefje heeft en hij meteen een hele serie gloeilampen aanschaft, zo kunt u weer even voort meneer. – Waarna hij op zoek naar zijn fietssleutels ook nog eens, in zijn binnenzak, het feestprogramma aantreft, met de aankondiging dat zijn dochter straks, om half zes, in de eerste acte een sneeuwklokje zal spelen.