Deze week gelezen: Caroline Reeders, Bernke Klein Zandvoort

Caroline Reeders, Bernke Klein Zandvoort: de redacteur las een opgewekt en opmerkzaam verslag van een ziekte en gedichten die leiden naar een wonderland dat heel werkelijk is.

*

Daan Stoffelsen: Bernke Klein Zandvoort, Veldwerk & Caroline Reeders, U mag even plaatsnemen

Deze week las ik mannelijke schrijvers. Dat doe ik dus nog wel. Sander Kollaards eerdere verhalen zijn gebundeld met wat verspreid werk in De laatste dag van de koning, als een monument voor het schrijverschap van de Libris Literatuurprijswinnaar – heel chic van Uitgeverij Van Oorschot – en ik ontdek hem nu. ‘Ontdekken’ klopt niet helemaal natuurlijk, het is niet het eerste wat ik van hem las – dat winnende boek dus en zijn mooie brieven aan Roos van Rijswijk (lees Binnenpost), maar de flinters autobiografie en vooral de sebaldiaanse indirecte rede bevallen me erg. Ook: Ted van Lieshouts Wat is kunst? Begin een eiland…, dat geestig en informatief is en mooi gemaakt en genomineerd voor de Woutertje Pieterseprijs. Binnenkort meer op Athenaeum.nl.

Twee andere boeken heb ik net uit, en een derde sijpelt door mijn dagen heen, daar lees ik telkens wat in. Voor die eerste twee boeken is het dé week. Caroline Reeders neemt afscheid als mijn directeur bij Athenaeum Boekhandels (en wordt directeur bij AtlasContact), en Eva Meijer schreef het essay voor de Maand van de Filosofie. De week van Bernke Klein Zandvoorts essay valt in juni, als ze de Grote Poëzieprijs wint.

Hun stemmen zijn goed gezelschap, al voel ik me bij alle drie niet bevoegd uitgebreid over ze te schrijven, door de nabijheid en door gesprek aan expertise in de filosofie of poëzie. Maar dat geeft ook vrijheid en lucht. Ik kan gewoon blijmoedig citeren en zeggen wat ik mooi vind. Over Eva Meijer houd ik het hier kort, want op Athenaeum.nl schrijf ik uitvoeriger. Dit vind ik mooi:

‘Als we bijna bij het huisje zijn vliegen ganzen over – een soort zegening. Ik wijs Doris erop, maar haar interesse ligt lager, en ze heeft gelijk, daar gebeurt ook van alles, er liggen zandhopen en naalden en eikels. En gevallen bladeren, die zijn ook een zegening, konden wij maar verkleuren, ik zou het elk jaar doen.’

Mee-verkleuren zou ook natuurlijk beter kloppen: het licht en de temperatuur doen zoveel met een mens, net als iets terugkerends als een voorbijrijdende trein of een ingrijpend incident als een dodelijke ziekte. Vanbinnen of verborgen gebeurt er van alles, waarom mag je dat niet zien?

*

Uit ‘De ander’, uit Veldwerk:

‘in een bed naast de spoorlijn waar treinen overdag
elk kwartier een stilte raasden door onze gesprekken
daar waren we op gestemd
toch werd in die stilte elke keer de ander als een ander zichtbaar’

Het is moeilijk kiezen uit Klein Zandvoorts bundel, gedicht na gedicht leidt ze me regel na regel door een wonderland dat heel werkelijk is. Hier: het gegeven dat je pauzeert als de trein voorbijkomt, is mooi. Het stemmen is sterk, ook in deze ellips: afstemmen is natuurlijker maar minder rijk aan associaties. En dan dat die stilte ruimte maakte voor een groot ongemak, je uit de vertrouwdheid van die ander haalde. Ze gebruikt geen ingewikkelde woorden, maar ze herhaalt wel en suggereert al zo die dubbelheid, die splitsing. Maar ze gaat in de rest van het gedicht verder, de ik is bang niet te kunnen vertalen, poetst weg, stelt scherp en wacht – om in een scène van heel kort geleden uit te komen die het hier beschreven effect dieper onderzoekt. Geweldig. (Op Athenaeum.nl staan drie (andere) gedichten voorgepubliceerd, en wordt er een voorgelezen.)

*

Toen ik Caroline Reeders’ bundel korte, literaire updates van haar ziektegeschiedenis las, had ik net Anne Boyers schrijnende, woedende, pijnlijke kankerboek Het ontsterven gelezen. Die boeken zijn niet te vergelijken, hun medische dossiers ook amper geloof ik. Reeders is opgewekt en opmerkzaam, en ze geeft en passant uitstekend advies. ‘Ik wil mezelf en anderen niet te lang gijzelen in een interactie over mijn gezondheid,’ schrijft ze, en stelt vast:

‘Eigenlijk is de beste vraag, zo ontdek ik, een simpele vraag met een korte horizon. Hoe gaat het vandaag? Ik leer snel dat je altijd kunt antwoorden alsof de vraag zo is gesteld.’

Er is een alinea waarin ze voor de spiegel (Klein Zandvoort schrijft: ‘met de blik van een buitenstaander kijk ik in de spiegel
naar mijn gezicht / naar de tekening van tijd / waar ik zelf nooit bij lijk te zijn geweest’) staat, en beschrijft hoe haar bovenlichaam gekleurd en getekend is door de operatie en behandelingen. Die alinea voelt te pijnlijk persoonlijk om hier te citeren. En er is een hilarische ‘eenakter’ waarin C, de ‘Cone beam scan’ in dialoog gaat met R, de radiotherapeutisch laborant (‘C: Whhhhhuuuuuu… wukwukwuk… whuu hu hu hu huh… R: Nog ietsjes.’). Ze wisselen de ervaringen en levenslessen af die de kern vormen van U mag even plaatsnemen, een boek dat licht en optimistisch mag eindigen – als het betere afscheid.

Nijgh & Van Ditmar gaf U mag even plaatsnemen uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment. Querido gaf Veldwerk uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment.