Deze week gelezen: Jan van Mersbergen, Jan Postma
Jan van Mersbergen, Jan Postma: de redacteur las op vakantie twee Jannen, één spannende uitgesponnen scène met een maatschappelijke boodschap, en een essaybundel vol zijpaden en nuance.
*
Daan Stoffelsen: Jan van Mersbergen, Een goede moeder, & Jan Postma, Is dit alles?
Ik kon mijn hoofd thuislaten, de afgelopen weken, ik was vooral buiten, in de natuur, in het landschap. Met gezin, twee fysieke boeken en een volgeladen e-reader. Ik begon met twee boeken die opvallend bínnen bleken, in de stad, in het hoofd, maar dat beviel goed. En ja, autobiografie speelt een rol, en de auteurs heten allebei Jan, maar daarmee zijn de overeenkomsten wel weg.
Eén lange scène in ingesproken appjes
Ik begin met dat biografische: ‘Dit is een roman,’ staat op een afsluitende pagina van Jan van Mersbergens Een goede moeder. ‘Alle personages, organisaties, plaatsen en gebeurtenissen komen voort uit de gedachtekronkels van de schrijver of zijn, als ze werkelijk bestaan, fictief gebruikt.’ Dat is doorgaans een open deur, maar Jan is onze oud-collega, ik heb zijn dochter weleens ontmoet en weet van de moeizame omgang met zijn ex. Ik durfde wel wat in de personages te herkennen, en in interviews geeft hij dan ook ruiterlijk toe dat de basis uit het leven gegrepen is. Dat is een lollige vaststelling, ook dat Van Mersbergen zichzelf niet spaart in die karakterisering, maar veel interessanter is het realisme in de roman, de mate waarin je in iemands hoofd bent en waarin indrukken en gedachten overeenkomen met de werkelijkheid.
Van Mersbergen (1971) is daarnaast niet alleen zeer productief (‘Daar gaat-ie hoor: Gaat wel goed. Ik heb het heel druk. Ik ben met verschillende projecten bezig.’), maar ook technisch vaardig, hij probeert dingen uit. In deze roman is het een perspectiefding: het leeuwendeel van de roman bestaat uit ingesproken appjes van de moeder, een gescheiden vrouw met psychische (depressieve en vele andere) klachten, en die beslaan vooral één dag waarop die dochter van elf op bezoek komt. (Ik las parallel hieraan Sjoerd Kuypers Hotel de Grote L voor aan onze zoon, dat heeft met een cassettebandjesdagboek zo’n zelfde truc.) En een structuurding: Van Mersbergen wisselt dat af met de frustrerende correspondentie met de organisaties die om moeder en dochter heen staan – en er maar niet in slagen ze te helpen. De data van die mails komen steeds dichterbij die van de ingesproken appjes. (Hoewel wie beter oplet dan ik deed, al op pagina 1 weet hoe het afloopt.)
Dat werkt! Je sympathie schommelt, vader Evert uit het boek is ook geen superheld (‘Hij werkte snel en slordig, zei hij altijd, en dat klopte wel. De afwerking was slordig, ongeschuurd, ongeschilderd. Maar allemaal stevig, recht en waterpas. Ik ben totaal niet waterpas.’ Maar ook: ‘Hij was verzot op seks. Iedere dag, ieder dagdeel kon ik weer waterpas.’ Dit woord is voor eeuwig besmet, Jan, dankjewel.), maar moeder Anja kan duidelijk niet voor haar dochter zorgen, en op een A.F.Th. van der Heijden-achtige manier weet Van Mersbergen de spanning op te rekken: hoe loopt deze dag af? Kan de moeder het goed doen? Kan het goed aflopen?
Ergens is Een goede moeder een klein boek, intiem, psychologisch, een beperkte situatie. Maar het is ook een aanklacht tegen de instanties die niet ingrijpen, niet helpen, aan de kant blijven staan. Ik doe geen recht aan Van Mersbergens inzet als ik het slot weggeef, maar dat verzacht de kritiek wel – op een manier die VVD-achtig cynisch is. Het falen van de participatiemaatschappij en de hulpverlenende instanties leidt niet altijd tot meer ellende.
Nuance en omwegen
Van Mersbergens maatschappijkritiek is hard en duidelijk, het biografische element is redelijk zwart-wit. Bij Jan Postma is dat natuurlijk anders: een essay hoort te zoeken, te twijfelen, en zelfs als hij in een vliegtuig met uitgezette asielzoekers zit, is zijn verontwaardiging en gêne vol van grijstinten. Tegelijk is hij het, de ik en de lezer in deze essays, en zo hoort het.
Postma (1985) is een van onze interessantste essayisten, jaloersmakend fris en slim, af en toe wat wollig en omslachtig maar wel verrassend. Ik schreef hier eerder over zijn debuut Vroege werken (2017) en het als boekje uitgegeven essay Geringere schepsels (2018, dat essay staat ook in Is dit alles?), en hoewel mijn lof voor en kritiek op die boeken ook wel gelden voor dit nieuwe boek, ben ik nu vooral meer onder de indruk. Nog steeds schiet ik in de lach als Postma weer een nieuw terzijde inleidt (‘Het is wellicht wat laat om nog een zijpad in te slaan, maar ik zie even geen andere mogelijkheid.’), nog steeds erger ik me als een zin zich vastdraait in iets wat almaar onbegrijpelijker wordt. Nog steeds is het wat meer lezen dan leven (pot, ketel, ik weet het).
Maar die zinnen worden zeldzamer, steeds vaker moet ik stilstaan bij zo’n zijpad en vaststellen dat ik het beter begrijp. En vooral: in onderwerpen en aanpak komen de felle ironische twitteraar en de bedachtzame essayist steeds nader tot elkaar. Via omwegen benadert hij werkbare definities en oordelen, legt hij – belangrijker nog – wonden open van onbegrip (wat ís nuance?). Al in het openingsessay zitten een paar zinnen die Nescio oproepen (riet!), maar dan een analytische, twijfelende en weinig mystieke Nescio:
‘Ik weet nog hoe het riet aan de rand groeide maar ik ben vergeten of het wuifde. Ik wist niet precies wat ik van riet moest denken, wat het nou eigenlijk was. En in zekere zin weet ik dat nog steeds niet. Ik weet nog hoe vies ik de goedkope wijn vond en ik weet nog hoe ik mijn gezicht bij iedere teug in de plooi hield. Ik weet nog hoe badpakken en bikini’s weinig verhulden zonder iets te tonen. Ik weet bijna niets meer. Alles, het leven zoals het op de gewoonste momenten is, verdwijnt maar de hele tijd. Het enige wat blijft is dat verdwijnen – en het geheugen als wonder dat altijd tekortschiet.’
Ja! Hij zegt niet-reproduceerbaar zinnige dingen over privacy en de surveillancemaatschappij, over nuance, over sentimentaliteit, kinderen krijgen. Hij schrijft met warmte over Nathalie Ginzburg, die ik nu ook moet lezen: ‘De reden dat ze ons als een tijdgenoot in de oren klinkt is dat ze schrijft in de overtuiging dat het maken van kinderen en tomatensaus een wezenlijk onderdeel van het leven is.’ Hij schrijft ook over Mary Shelleys Frankenstein, en die komt maar niet tot leven bij mij, maar werpt nieuw licht op Rachel Cusk. En belangrijk: hij spaart zichzelf niet.
Is dit alles? is kortom niet alles, maar wel zo’n boek dat veel oproept, niet in het minst denk- en schrijflust – en dat ik met graagte ga herlezen.
Cossee gaf Een goede moeder uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment.
Das Mag gaf Is dit alles? uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment (dat essay met het riet).