Deze week gelezen: Rob van Essen
Rob van Essen: de redacteur las een vanzelfsprekend fantastische roman met fonkelende passages.
*
Rob van Essen, Miniapolis
Zo begint het:
‘In tram 81 zat zijn moeder. Jonathan had haar niet zien instappen, opeens zat ze daar, aan de overkant van het gangpad, op een van die banken die met hun rug naar het raam stonden, ingeklemd tussen twee andere passagiers. Ze was al vier jaar dood en zag eruit alsof ze zware jaren achter de rug had.’
En je denkt: is de moeder van Een goede zoon terug? Komt er, nog voor die roman vermusicald is, een vervolg? Maar dat is niet zo: in Van Essens nieuwste tref je een andere zoon, een andere moeder, en andere raadsels. Deze wordt niet opgelost, maar de meeste wel, op een fantastische manier. (Ik bedoel hier ‘fantastisch’ in eerste instantie als ‘aan de fantasie ontsproten’. Denk Belcampo. Denk Van Essen.) Miniapolis is als een raam op een mogelijke wereld, en alle elementen zijn puzzelstukjes die wonderwel in elkaar blijken te passen. En zoals Een goede zoon voorsorteerde op een musical, zie je Miniapolis als film voor je, met Diederik Ebbinge als Wildervanck.
Vanuit die eerste zinnen ontstaan twee verhaallijnen: Jonathan vindt zijn moeder en gaat met haar op zoek naar het huis van haar jeugd, na geld te hebben gekregen van Wildervanck, de chef van het bijkantoor van een soort sociale dienst. Zij woonde, nota bene, met andere kinderen van glazenwassers en schoorsteenvegers, op het dák van dat huis van haar jeugd. Wildervanck op zijn beurt woont boven dat bijkantoor, en besluit op gegeven moment dit bijna-thuiswerken te doorbreken door steeds grotere rondjes te fietsen naar zijn werk. Zijn collega Scherpenzaal, die Jonathan bij Wildervanck ziet en meent te herkennen als de jongen die aan de grote brug hing (en dus ook wel dood moet zijn), ontdekt dat, en begint Wildervanck te volgen.
Dat is een hilarisch gegeven, maar Van Essen weet dat heel vanzelfsprekend te brengen, als het slapstick is, dan sluipend (vergelijk de scènische slapstick bij Sander Kollaard als de hondenlijnen weer verstrikt raken). En als het drama is, dan onderkoeld: de moeder-zoonrelatie is eerder toevallig, met een grimmige ondertoon (zij mept hem continu als hij iets verkeerds zegt – oké, slapstick). En de ongelijke verhouding tussen de twee collega’s wordt nergens tragisch. Er zit minder verdriet in dan in Van Essens vorige roman.
Scherpenzeel zien we het diepst in zijn ziel, hij schrijft aforismen op, maar ‘wanneer hij overlas wat hij had geschreven, was het plezier waarmee hij het had verzonnen al verdampt, en met die damp verdween ook elk vermoeden van scherpzinnigheid of gevatheid. Bovendien dacht hij bij elk aforisme dat hij noteerde, alsof hij zijn eigen psycholoog was: dit heeft vast met je ouders te maken‘. Om vervolgens bij een echte therapeut geen woord te zeggen. Opgewekt, of althans zonder tegenzin, trekken de hoofdpersonen het land in, en daar, bij een groot landhuis, komen alle lijnen bij elkaar en worden de verhoudingen omgekeerd.
Puzzel gelegd, nu weer stukje voor stukje opruimen, moet Van Essen vervolgens gedacht hebben, voor een prachtige finale scène.
En er zijn ook daarvoor ronduit mooie passages, die fonkelen van potentie (Van Essen lost die mogelijkheden in) en fantasie. Wie bedenkt dit?
‘Vaal licht stroomde naar hem toe, verdeeld door een grillig netwerk van harde, dunne lijnen. Achter het luik bevond zich een spits toelopend kerkraam – of iets wat daar sterk aan deed denken; geen venster maar een rooster, vervaardigd van gietijzer dat hier en daar door roest was aangevreten. De vakjes van het rooster hadden de vorm van klassieke legpuzzelstukjes, sommige staand, andere liggend. Geen enkel vakje bevatte nog glas, als het er al ooit in had gezeten. Hier en daar waren stukjes dichtgestopt met propjes vergeeld papier, misschien om de tocht buiten te houden. Enigszins ongerust voelde Scherpenzeel een frisse avondkoude uit het rooster komen, of beter gezegd, door het rooster. Als het eenmaal herfst was geworden zou dit zijn stookkosten aanzienlijk opjagen, het luik dat het rooster afsloot zag er niet uit alsof het over een groot isolerend vermogen beschikte. Hij kon zich voorstellen waarom de afgezant van de verhuurder dit venster had overgeslagen bij de rondleiding.’
Het is een en al mysterie, Harry Potter had erop kunnen stuiten, en dan voelt Scherpenzeel zich opeens ‘enigszins ongerust’ en de werkelijkheid van die stookkosten. Gelukkig komt het niet zover, want met die propjes vergeeld papier, waarop instructies staan, begint Scherpenzeels odyssee, en daarmee eindigt hij ook. Ach, lees dat boek nu maar, wacht niet op de verfilming, je wordt niet teleurgesteld: het is wat minder speculatief en uitzinnig, wat minder zwaar ook, maar Van Essens humor en fantasie is even subtiel, alledaags en ongerijmd.
AtlasContact gaf Miniapolis uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment.