Lees Roos van Rijswijks column De lol en de fakkel, bij De Revisor

De lol en de fakkel

Roos van Rijswijk (1985), auteur van Onheilig (bekroond met de Anton Wachterprijs) en De dwaler, werkt aan een nieuwe roman. Voor De Revisor laat ze zich tien columns lang elke tweede week afleiden, door Instagram, haar neus, vijf tot dertien geblokkeerde schrijvers, een stomende neukpassage in een stationsrestauratie op Alaska, de lol, de fakkel, het nut, de kunst.

*

Het introtekstje bij deze serie stukjes rept over afleidingen en een roman. Nu is het geval dat, bij mij dan, afgeleid raken onontbeerlijk is voor het schrijven van proza. Dit schrijf ik heel stellig, het is namelijk waar, maar omdat ik zo doordrongen ben van het kapitalisme & de prestatiemaatschappij dat iedere beweging die ik maak onmiddellijk gewin, resultaat of toch tenminste een applausje op moet leveren, is het daadwerkelijk en volle overtuiging afgeleid raken bijna een onmogelijkheid geworden. Ja: Instagram verversen, dat lukt nog wel. Daarbij kan ik namelijk verdacht dicht bij m’n werk blijven zitten. Ik laat gewoon een Word-document op mijn laptop open staan, en pak heel even, heel eventjes maar, dat telefoontje erbij. Zo houd ik mezelf voor dat ik ieder moment een nieuwe (prijswinnende, wereldkerende, bestsellende) alinea neer kan pennen.

Dat is niet de afleiding die proza voedt. De afleiding die proza voedt is het achternalopen van je neus als je iets lekkers ruikt, stad en land af fietsen voor dat ene boek over dat ene onderwerp dat helemaal niets bijdraagt aan je werk of de wereld. Het is een heleboel dat nu niet kan, een zalige droom vol kroegen, zalen, pluche. Het is besluiten naar strand of bos te gaan, het is hopeloos verliefd worden, het is pogen het beatboxen onder de knie te krijgen, de plotselinge drang je bureau te verlaten om te kijken of je eigenlijk op je handen kunt lopen. Vooral is het: jezelf toestaan iets uit het oog te verliezen.

Net zo belangrijk voor de prozaschrijver: er lol in hebben. Dat is iets wat ik mijn studenten vaak aan hun verstand probeer te peuteren. ‘Ja,’ oreer ik dan ten overstaan van vijf tot dertien geblokkeerde schrijvers, ‘schrijvers zeggen in interviews dat die sleutelroman één grote lijdensweg was, die ze bovendien in een zelfgebouwde hut van plastic tassen en gebruikte condooms hebben afgelegd omdat ze geen huur konden betalen en hun vrouw ze niet meer in huis wilde hebben (“ik dacht zelfs niet meer aan douchen, mijn huid verdroeg geen water”), maar die schrijvers zijn wel ooit gaan schrijven. Ze hebben geen muziekstuk gecomponeerd, wendden zich niet tot het houwen van marmer, namen geen kwast ter hand – er moet ergens een adertje genot of plezier in hebben gezeten. Noem scheppen een zelfkwelling, maar als schrijven altijd zou voelen alsof je aan een dood paard trekt gaat er iets verkeerd.’
Op dit punt wordt er glazig geknikt en zet ik door: ‘Waar heb je zin in,’ jubel ik mijn klassen toe, maak per ongeluk een gebaar als bij het splijten van een zee, ‘schrijf dat dan! Vergeet het idee dat je moet schrijven om misstanden aan de kaak te stellen (we wéten wel hoe erg het allemaal is met het klimaat en de genderongelijkheid), of dat je per se alles waar je je diep voor schaamt aan het papier moet opbiechten (wat wil je, dat de lezer je absolutie verleent?), als jij de onbedwingbare behoefte voelt een stomende neukpassage in een stationsrestauratie op Alaska als startschot van je verhaal neer te schrijven, doe dat dan! Schrijf er in godsnaam niet zo omheen! We kunnen je proza altijd achteraf nog opbouwend affakkelen.’

Steeds als ik een variant van deze monoloog opvoer speelt mijn geweten wat op, want het daadwerkelijk en in volle overtuiging lol hebben in het schrijven gaat me niet immer soepel af. Dat komt geloof ik omdat ook die lol op alle andere – professionele, praktische – vlakken van mijn leven het toetje is, of de prettige bijkomstigheid. Zelfs als ik een bord eten voor mijn neus heb eet ik eerst de minst lekkere dingen op, om te eindigen met de laatste, perfecte hap, die helaas wel net iets te koud is.

Schrijven is – voor iemand als ik, die op een of andere manier zowel de schuld van het katholicisme, het calvinistische ascetisme, de activistische verontwaardiging, als de neoliberale prestatiedrang heeft geïnternaliseerd – een kwestie van omkeren. Verdwalen zonder te weten waar je eigenlijk naar op weg bent, en of je überhaupt wel ergens heengaat. Een beloning voor je aan het werk gaat. Eerst de lol, dan de fakkel. Misschien zegt dit wel iets over het nut van kunst, maar als ik daar aan ga denken schrijf ik helemaal nooit meer iets op.

 

Beeld: ‘Bevrijdingsestafette’ aankomst in Weert met fakkeldrager Wiel Nouwen – Municipal Archives of Weert, Netherlands – CC BY-SA.