Lees Jan van Mersbergens verhaal Vast en tijd, in De Revisor

Vast en tijd

Met Aswoensdag begint het vasten. Jan van Mersbergen, sociaal drinker, had zich voorgenomen dit jaar de alcohol te laten staan. Wat brengt het hem? Wat blijft? Wat komt terug? Een logboek, op zoek naar de de fietstocht van zijn jeugd en Nijntje in de kroeg.

*

In café de Klep in Venlo drink ik op Carnavalsdinsdagavond 1 maart 2022 mijn laatste biertje. In de aanloop naar Carnaval heb ik me voorgenomen de veertig dagen tot Pasen, min de zondagen, volledig te gaan vasten. Het idee van vasten is simpel: na de uitspatting volgt bezinning, maar hoe gaat die bezinning eruitzien, dag na dag?

Terug in Amsterdam krijg ik op de stoep bij de buren, waar mijn zoontje bij een vriendinnetje speelt, direct een biertje aangeboden. Ik zeg dat ik in de vastentijd zit, en dat duurt tot Pasen. Ik krijg een groot glas water. Ik drink het niet helemaal op, gooi het bodempje in een plantenbak voor het keukenraam. De volgende dag zie ik de buren weer. Ik drink drie blikjes Grolsch nul punt nul. Gilles van der Loo zei me ooit: ‘Jij gaat niet naar huis.’ Daar had hij gelijk in, als ik alcohol drink blijf ik hangen, al sinds mijn jeugd. Als ik er ben, dan blijf ik. Nu ga ik naar huis.

Zaterdagochtend wordt mijn jongste zoon om zeven uur wakker. De helderheid en besluitvaardigheid waarmee ik opsta, vertellen me dat die eerste week vasten al verschil maakt. Met mijn zoontje nog in pyjama op de bank kijk ik een filmpje waarin Nijntje drie ballonnen moet zien te vinden aan de hand van een schatkaart die ze zelf getekend heeft. Ik heb vaker met hem zo’n ochtend beleefd, ook na een avondje drinken. Ik heb niet het idee dat ik voor hem een andere vader ben, mijn concentratie en geduld zijn wel anders. We kijken het trage verhaal samen helemaal uit.

Wat ik ook wil bereiken: thuis onverminderd aanwezig laten zijn als ik elders ben. Ik gedij goed in een omgeving waar gedronken wordt, ben hongerig naar het volgende rondje, maar mijn gezin laat ik op die momenten thuis achter. Ik wil de helderheid van Nijntje in de kroeg.

Voor lezers die zich afvragen hoeveel ik dronk: ik kan behoorlijk doorpakken op plekken waar doorgepakt kan worden: voetbalkantine, stamcafé, feestjes, een avond bij de buren. En gevaarlijk: nooit een kater. Soms dronk ik wel een biertje in de tuin of een wijntje ‘s avonds thuis op de bank, maar dat was het dan wel. Dagen dronk ik thuis niks.

In de roman Englesby, van Sebastian Faulks, staat een definitie: ‘Wat is een alcoholist? Iemand die geld van zijn enige vriend zou stelen om een borrel te kopen, omdat die borrel belangrijker voor hem is dan het verlies van een vriend.’ De minachting voor de sociale component leidt de alcoholist, en juist het sociale drijft mijn vasten. Ik wil me tussen mensen staande houden zonder alcohol.

Die zaterdag worden er in de kleedkamer na de voetbalwedstrijd vier pitchers bier neergezet. Ik drink een flesje water. Geen moment mis ik het bier, en het is vooral belangrijk dat ik voor etenstijd naar huis fiets, om gezamenlijk spaghetti te eten.

De alcoholische roes waar ik sinds mijn dertiende zo van hou, ontdek ik nu, is het verzet van een jongen die zich verstopte. Op de middelbare school was ik een verlegen, stotterende jongen. Ik hakkelde echt als een idioot. Ik zei liever niks. Met een paar biertjes op durfde ik wel ergens te gaan staan, aanwezig te zijn, te praten. In tegenstelling tot de egocentrische alcoholisten uit de roman van Faulks maakte alcohol mij sociaal wel sterker, al hebben beide componenten te maken met durven. De een durfde asociaal te zijn, ik durfde er te zijn.

De eerste alcoholist die ik in boekvorm leerde kennen was Sus Antigoon uit Suske en Wiske, een spook met een fles aan zijn been geketend. Door zijn hoofd zit een kurkentrekker. Hij is gestorven aan de drank en kan zonder drank niet spoken. In hem zag ik nooit een tobbende alcoholist. Ik vond hem aandoenlijk, onhandig, vrolijk, verward, en vooral: aanwezig.

Die maandagavond ben ik bij een boekpresentatie in het zaaltje boven Kapitein Zeppos. Ooit was daar een liedjesavond, opgezet door Vic van de Reijt. Ik zong een Carnavalslied. In de vastentijd denken aan Vic, die ik alleen maar ken met een glas in de hand – het moet zo zijn. Ik verlaat als laatste de presentatie, maar ga wel naar huis. Ik fiets door het donker. De zwarte hemel, de sterren, ik zie de maan. Ik hoor een dynamo zoemen. Ik heb helemaal geen dynamo, het is de dynamo van mijn fiets toen ik dertien was en met mijn ouders en broer na een verjaardagsfeest door de polder terug naar huis fietste, in het pikkedonker. Voor me danste het lichtje van de koplamp over het asfalt. Het was het laatste jaar van die helderheid, daarna kregen die terugtochten een sluier van beschonkenheid over zich.

Vasten heeft iets calvinistisch. De meeste katholieken doen niet aan vasten, die pakken op Aswoensdag het gewone leven weer op. Ik ben van deels gereformeerde, deels hervormde afkomst. Straf is de basis, daarom past vasten bij protestanten. Waar de katholieken tot de zestiende eeuw aflaten kochten die het branden in de hel na de dood zouden verkorten, geselden de wederdopers zich om God te laten zien dat ze tijdens hun leven al boete deden.

Een bespreking van Mijn pa is nooit alleen, in HP de Tijd, opent met: ‘Jan van Mersbergen is de man die de lichten uitdoet op literaire feestavonden, de man die houdt van een praatje aan de bar, van gezelligheid, leven in de brouwerij, biertje in de hand…’ Dat geschetste beeld klopt. Het uitdoen van de lichten, dat bevestigde Gilles van der Loo al. Nu wil ik naar huis en daar geen duisternis treffen. Ik wil nog even samen op de bank zitten en om een uur of tien de lichten uitdoen.

Wat in die eerste droge weken naast het terugwinnen van tijd (op zaterdagmiddag fiets ik na de wedstrijd naar huis waar ik mijn zoontje nog goeienacht kan wensen) de grootste verandering is: ik ben zelf rustig in lijf en hoofd, en mijn zintuigen werken anders. Ik hoor de vogeltjes.

Op tafel in de Pels staan flessen Hertog Jan nul punt nul. Op de terugweg zie ik de maan hangen. Het is wel laat, tegen half drie, maar mijn gedachten in dat halfuur op de fiets zijn helder terwijl die fietstocht doorgaans veel later was en in een gedachteloze wolk. Ik zie de maan. Hij schittert.

Weer fiets ik door de polder van mijn jeugd, op mijn dertiende, voor ik alcohol begon te drinken en die fietstochten op thuis te komen nog niet verdoezeld werden. De tijdwinst is meer dan de avond en de ochtend, het niet-drinken brengt me terug bij mezelf toen ik een verlegen jongen was die geen roes nodig had om ergens aanwezig te zijn, maar die wel alles uiterst scherp zag en hoorde op die nachtelijke polderwegen.

In de schoolmusical van het Barlaeus Gymnasium – mijn dochter danste in die voorstelling – speelt een meisje dat ze dronken is. Ze wankelt, lispelt, ze is laveloos. Onbewust wankelen is moeilijk te acteren. Het meisje is zichtbaar nog nooit dronken geweest – gelukkig maar. Ze is dronken zoals Captain Jack Sparrow in Pirates of the Carribean, met slissende stem, een waggelende tred, maar met de zekerheid van voorkomen die Johnny Depp heel goed kan acteren. In de film maken de piraten een plan. De lamme Sparrow zegt dat hij ‘fully prepaired’ is om het plan uit te voeren. Die laag van dronkenschap is interessant: overschatting. Zelfvertrouwen. Die gezonde overmoed zocht ik in mijn jeugd.

‘Hoelang blijf je in bierquarantaine?’ vraagt de buurman via WhatsApp. Ik antwoord als grap: ‘Het hele jaar nog. Bevalt goed.’ Hij reageert met een kort: ‘Sjonge’. Dan is de app stil.

Voordat ik naar een borrel van de uitgeverij fiets denk ik: Waar ga ik na die borrel nog wat drinken? Een paar uur borrelen met collega’s is vrij kort, dus maak ik automatisch een plan voor een vervolg. Die woensdag denk ik: ik kan straks ook gewoon naar huis gaan. Dat doe ik.

Iedere laatste vrijdag van de maand: schrijversborrel in de Pels. Al zestien jaar. Aan de ronde tafel achterin de kroeg voel ik een roes, ook zonder alcohol. Het troebele vertroebelt, en dat besef ik nogmaals als ik een paar dagen later langs de Amstel loop en de stad hernieuwd zie, van de belettering op rioolputjes en de vorm van straatstenen tot de schilderachtige rivier en de regenbui in de verte. Ik kijk weer als onbevangen dertienjarige. Naar het stotteren verlang ik niet terug, die hervonden blik is een argument om het vasten het hele jaar vol te gaan houden.

Hoe dat voor mijn schrijven uit zal pakken moet blijken. Tijdens het etentje voor het Boekenbal, het laatste weekend voor Pasen, vertel ik wel mijn uitgever Eva Cossee dat ik meer zal schrijven dan ooit. Bereid je daar maar op voor. Op het Bal drink ik drie spaatjes.

Twee dagen later ben ik jarig. Ik krijg geen flessen drank dit jaar. Iedereen is op de hoogte. Ik reken uit dat ik ruim vijfendertig jaar alcohol gedronken heb. Misschien kan ik vanaf nu vijfendertig jaar geen alcohol drinken.

Op witte zaterdag, de dag voor Pasen, wordt op de Passeerdersgracht een evenement georganiseerd: stokbroodmeppen. Het is hilarisch. Compleet nuchter huppel ik als jongetje over het slagveld. Gilles krijgt een stokbrood in zijn oog. Hij weet dat ik nuchter ben. Hij zegt: ‘Ik merk totaal geen verschil.’

 

Foto CC BY 2.0 Vincent Anderlucci