Uit #34: ‘Vogels die de toekomst zingen’ – Alejandro Morellón (vert. Joep Harmsen)

Revisor #34: Bloot zijn en beginnen is verschenen! Op de website doen we alvast wat bijdragen cadeau. Vorige week het redactioneel, vandaag: een verhaal over eindtijden en vriendschap van de Spaanse auteur Alejandro Morellón, in vertaling van Joep Harmsen. Deze vertaling kwam tot stand binnen het internationale talentontwikkelingstraject CELA, waaraan dertig auteurs, 79 vertalers en zes literair professionals uit tien Europese landen deelnemen.

 

 

 

Aan het eind van de binnenplaats staat een grote boom, en bij de boom, in de schaduw, zitten twee kinderen die om de een of andere reden na de bel niet naar de les zijn teruggegaan. Het meisje glimlacht terwijl ze probeert haar beugel zo min mogelijk te laten zien. Ze haalt het cadeau uit haar rugzak en overhandigt het met een ietwat theatraal gebaar aan de jongen.
‘Gefeliciteerd met je verjaardag.’
De jongen bevrijdt het knuffelbeest op zijn beurt uit de verpakking en houdt het vast alsof het een levend wezen is, met dezelfde tederheid als een kersverse vader. Ze zijn het erover eens dat het lijkt op een onevenwichtige kruising van een vleermuis, een uil en pinguïn. Hij heeft een blauwe vacht, grote, enigszins spleetvormige ogen, een gele snavel. Geen handen, maar wel twee vleermuisachtige vleugels die bewegen als je hem aanzet.
Hallo, furby.
Wanneer ze hem op de grond zetten, beweegt het knuffelbeest zijn ogen en zet hij een paar stapjes vooruit. Daarna opent hij zijn snavel en klinkt er eerst een metaalachtig geluid en daarna
een stem:

NOG TWEE MILJARD SECONDEN TOT HET EINDE VAN DE MENSHEID

De kinderen verroeren zich nauwelijks of langzaam, getroffen door een duister, zinderend voorgevoel, een afstand maar ook een vorm van nabijheid die ze nog niet in woorden kunnen vatten.

NOG TWEE MILJARD SECONDEN TOT HET EINDE VAN DE MENSHEID

De opvallende ogen, de snavel nog open, het harige lichaam dat op de grond staat alsof het er altijd al geweest is, deel uitmaakt van het landschap. Alsof de ruimte van hem is door universeel recht. In een ogenblik dat een eeuwigheid lijkt, onder invloed van iets wat lijkt op een hallucinerende droom, geloven de kinderen niet langer dat zij naar een simpel stuk speelgoed kijken, maar eerder naar een oeroud voorwerp; ze hebben het gevoel dat ze in de aanwezigheid zijn van een prehistorisch gedenkteken,
van een gletsjer of een planeet. In de lucht vloeit een zwerm vogels samen en valt uiteen, vervolgens verdwijnt ze achter de muren. Het meisje gebruikt haar horloge-rekenmachine om de seconden om te rekenen.
‘Nog drieënzestig jaar tot de wereld vergaat?’
De jongen, zonder echt te weten wat hij doet, improviseert zo goed als hij kan in het licht van deze onwaarschijnlijke gebeurtenis en hurkt neer om het knuffelbeest om uitleg te vragen.
Wat zei je, furby?
De furby klappert met zijn vleugels en zijn ogen lichten wit op. Met opgerichte oren vertelt het hun over de theorie van de platentektoniek en de vernietigende convergerende randen, over de ring van vuur en de maatstaven van vulkanische explosiviteit, over luchtvervuiling, over ongecontroleerde branden, over de zwarte wolken die de hemel verduisteren en ijzige kou brengen; het vertelt hun over de hongeroorlogen, over massamigratie, over staatsrepressie en ‑terrorisme, over de opkomst van extreemrechts en over de hekken aan de grens, over prikkeldraad en betonnen muren, over economische crises en de strijd om drinkwater, over ondervoeding, over zinloze slachtpartijen, over genocide, over kreten en geschreeuw, lijden en dood; hij vertelt hun over de as op dode lichamen en over de maanloze nachten van de toekomst en als hij eindelijk stilvalt, zet het knuffelbeest een paar stappen achteruit en sluit zijn ogen alsof hij slaapt.
De kinderen kijken elkaar aan, overrompeld door het vonnis van de knuffel. Ze kunnen niet verklaren waarom, maar op de een of andere manier begrijpen zij dat de furby de waarheid spreekt, dat zijn voorspelling onbetwistbaar is, en vanaf dat moment verandert er voor altijd iets in hen. Terwijl ze tegenover elkaar zitten en elkaar strak aankijken, tillen ze het knuffelbeest op en omhelzen ze het alsof ze een bom omhelzen voordat deze ontploft.

In het geheim blijven ze er tijdens de pauzes naar luisteren, en na verloop van tijd, hoewel zij aanvankelijk niet alles begrijpen wat het knuffelbeest zegt, beginnen ze een willekeurig en grillig
systeem op te merken dat de wereld uit zijn evenwicht brengt. Door de voorspellingen raken ze eerst in een diepe depressie met angstaanvallen (wat door de schoolpsychologen wordt gediagnosticeerd
als een stemmingsstoornis, typisch voor die leeftijd), en vervolgens accepteren ze, of liever gezegd, schikken ze zich lijdzaam naar de rampzalige uitwerking van de gebeurtenissen. In de loop van de middelbare school worden ze onafscheidelijk en tegelijkertijd zwaarmoedig, en zonderen ze zich af van de rest van hun klasgenoten.
De knuffel danst, zingt, klappert met zijn vleermuisvleugels, vraagt om eten, doet zijn ogen dicht om een geeuw te veinzen, maar op andere momenten, achter op het schoolplein of als ze zich beiden onder hun tafeltjes hebben verstopt, waarschuwt hij hen voor zure regen en pandemieën, superbacteriën, klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit, op hol geslagen kerncentrales en hun verwoestende straling, infecties, de pest, extreme natuurrampen, meteorieten, zonnestormen, supernova’s, voor alles wat een dreigend gevaar vormt voor de mensheid.
Maar zijn voorspellingen reiken nog verder: ze strekken zich uit tot het tijdperk van levensvormen na de mens, tot de bomen die op de vervuilde grond zullen groeien, de nieuwe bloeiperiode, tot de eerste dieren geboren op nucleair vervuild terrein, die zich een weg door het atoomslib zullen banen, die ongekende ecosystemen tot stand zullen brengen en steeds verhevenere vormen van denken zullen ontwikkelen, die zich zullen openstellen voor andere manieren om taal, tijd en de ruimtelijke dimensies te begrijpen, beschavingen die een nieuwe opvatting van het universum zullen koesteren, een kosmologisch hyperbewustzijn, en die hun eigen technologie zullen hebben, hun eigen architectuur, hun politiek en hun religie, en die op hun beurt zullen communiceren met andere beschavingen, met andere diersoorten miljoenen lichtjaren verwijderd, om een rijk te stichten dat andere rijken zal tegenkomen en met die rijken zal het oorlog voeren en zij zullen samen ten onder gaan of blijven ronddolen tot in de eeuwigheid, en zo verder, tot we het beginpunt bereiken, de laatste implosie van de kosmos, het moment waarop alles wat bestaat zich in zichzelf zal terugtrekken en zal verdwijnen.
Na enkele jaren, wanneer ze klaar zijn met de middelbare school, zoeken de kinderen, die geen kinderen meer zijn, maar jongvolwassenen, elkaar tussen de andere leerlingen op om afscheid te nemen. Zij gaat met haar ouders naar een andere stad verhuizen en hij is blijven zitten. Bij de uitgang van de school, voor het bushokje, nemen ze afscheid met een gespannen omhelzing en het vooruitzicht elkaar nooit meer weer te zien.
Was de kennis van het einde tot dan de rode draad in hun leven (samen drie zelfmoordpogingen en vele jaren van antidepressiva), sindsdien besloten ze deze draad te verwijderen en te vervangen door absolute ontkenning. Ze leren andere mensen kennen en stichten allebei hun eigen gezin, vluchten in het gezinsleven, in de orde van het pragmatische. Wat er ook voor nodig is om de furby te vergeten, die in de rommelkamer belandt naast de lesboeken Engels en de hometrainer.
Het leven in verbondenheid en harmonie brengt nieuw vermaak: uitstapjes naar het strand, sport, yogaretraites, buurtfeesten, partijtjes, zakenlunches, het huis verbouwen. Alsof de werkelijkheid vaste grond onder de voeten krijgt door herhaling, vinden ze een niet te ontkennen genoegen in de regelmaat van kalenders, weekschema’s en werkafspraken.
De nagedachtenis aan de furby verliest langzaamaan aan kracht totdat ze oplost tussen jeugdherinneringen, maar na verloop van tijd, als de voorspellingen uitkomen – de orkanen, de
straling, de catastrofale uitbarstingen –, komt de herinnering niet alleen weer naar boven, maar bezinkt ze zelfs, wordt tastbaar, en elke bedreiging brengt het beeld en de stem van het knuffelbeest, de herinnering aan hem, terug.
Af en toe voelen ze hoe een bekende siddering zich van hun lichaam meester maakt, hun hoofd vult zich met metaalachtige klanken en ze zijn niet meer in staat aan iets anders te denken, en dan worden ze zich weer bewust van het fenomeen, van de betekenis ervan. Hoewel ze zeshonderd kilometer van elkaar af wonen, komt zowel zij als hij uiteindelijk tot een identiek begrip van oneindigheid: het idee dat één moment genoeg is om de hele eeuwigheid te bevatten.
Op die momenten, denkend aan de ander, vragen ze zich af of die alles heeft kunnen vergeten of dat er ook soms momenten zijn dat ze midden in de nacht gillend wakker worden, met de glinstering van ietwat spleetvormige ogen in het donker. Tot hij op een dag de telefoon oppakt. Het zwijgen wordt verbroken en ze spreken af elkaar te ontmoeten in hun oude school, ook al is het gebouw al enkele jaren gesloten wegens instortingsgevaar.
In het begin zegt geen van beiden iets. Ze steken het terrein over en lopen over muurtjes en neergehaalde elektriciteitspalen, springen over greppels waarvoor ze soms de hulp van de ander nodig hebben om de overkant te halen en klimmen over stapels stenen.
Ze lopen door het schoolgebouw en wijzen elkaar aan wat er nog staat: de snoepautomaat, de kleedkamer, de lerarenkamer, het muzieklokaal. Als ze het schoolplein opgaan, slaat een windvlaag hen in het gezicht. Ze zien een blikje cola rollen als ze over de speelplaats lopen. Terug onder de boom voelen ze dat ze in het exacte midden tussen het begin en het einde der dingen zijn. Alsof ze nooit van elkaar gescheiden zijn geweest, zetten ze het knuffelbeest op de grond. Zoals op de eerste dag.
Als ze elkaar aankijken, hebben ze allebei het gevoel dat ze de jaren aan de ander kunnen aflezen. De wallen onder haar ogen, haar lange grijze haar, de vlekken die in de loop der jaren op haar huid zijn ontstaan; zijn ingevallen ogen achter de bril, en zijn brozer voorkomen in het algemeen, alsof hij de hele tijd op het punt staat flauw te vallen.
‘Het staat vast.’
‘Ja.’
‘Nog één keer.’
‘De laatste.’
‘En dan?’
Er komt geen antwoord en dat is ook niet nodig. Hand in hand wachten ze. De zon verdwijnt steeds verder uit het zicht. Zwarte rook kringelt naar boven op verschillende punten in de stad, stijgt op in parallelle kolommen, voegt zich samen en lost dan op in de lucht.
Hallo, furby.