BUITENOM: Christos Ikonomou – Kom Ellie, voer het varkentje (vertaling Eveline Mineur)

Collage: Stefania Veldemiri

Maandelijks plaatsen we proza op de website dat we goed vinden, maar niet in een papieren nummer kwijt konden. Deze keer: de Griekse schrijver Christos Ikonomou (1970). Hij schreef vier verhalenbundels, werd bekroond met de prestigieuze Griekse Best Short-Story Collection State Award en werd vertaald in zeven talen. Vertaler Eveline Mineur (1997) vond het tijd om daar een achtste aan toe te voegen. Als vertaler Nieuwgrieks wil zij laten zien hoeveel de hedendaagse Griekse literatuur te bieden heeft, die in Nederland nog relatief onbekend is. 

 

Κom Ellie, voer het varkentje

 

Ze staat sla schoon te maken. Twintig euro om de hele week door te komen en een stapel rekeningen op het aanrecht. Maar het is vrijdagavond, de beste avond van de week, en Ellie Drakou staat sla schoon te maken in de gootsteen, waar ze van houdt omdat het hart van een krop sla zo teer en wit is. Ze scheurt elk blad apart af, houdt het onder de kraan en spoelt het zorgvuldig af en streelt het en verwijdert de randjes die verlept zijn of van die bruine gaatjes hebben en schudt daarna zacht het water van het blad en legt het in het teiltje.

Ze is dol op sla schoonmaken. Op het plukken van de grote groene bladeren en die één voor één afspoelen. En naarmate ze dichter bij de kern komt, treft ze daar de zachte, minst groene blaadjes aan, die schitteren alsof ze onaangetast zijn door de tijd. Het is alsof ze langzaam en behoedzaam vol verwachting een cadeau uitpakt dat in meerdere vellen groen papier is gewikkeld. En dan komt ze bij het hart van de sla en haar hart zwelt op wanneer ze de koele blaadjes ontwaart, de witte, knapperige blaadjes  ̶  het hart van de sla, een klein wonder, een goed bewaard geheim, bestand tegen de tand des tijds. En ze koestert de gedachte dat wat er gisteren ook gebeurd is, hoeveel geld ze gisternacht ook verloren heeft, wat er morgen of de dagen daarna ook zal gebeuren, hoeveel Sotirissen haar leven ook zullen binnenvallen als militaire bezetters of opgejaagde migranten, het hart van de sla, het binnenste hart van de sla, de blaadjes die nu beven in haar natte handen, dat die voor altijd wit en zacht en in leven zullen blijven, alsof ze het enige zijn, het enige op de hele wereld dat niet sterft, dat nooit zal sterven.

Het regende, hield op, het gaat zo weer regenen. Ze kijkt uit het raam. In het westen is alles rood  ̶  de wind, de hemel, de wolken. Vanavond zal het bloed regenen, zegt Ellie, en ze huivert. Ze maakt haar blik los van het raam en kijkt naar het hart van de sla dat lijkt te kloppen in haar handen  ̶  alleen is het niet het hart van de sla dat klopt, het zijn haar handen die trillen  ̶   en wat ze ziet, zinkt naar de bodem van haar binnenste als de lach van iemand die zijn baan kwijt is, van iemand die net ontslagen is.

 

*

 

Sla, zegt Ellie. In sla schuilt de waarheid van het leven. Zo is het toch?

 

*

 

Zij was de enige die het varken voerde. Tien maanden, bijna een jaar nu. Ze voerde het om de dag, soms elke dag. Nu eens een euro, dan weer twee, dan weer vijf. Een enkele keer vergat ze het. Ze vergat het wanneer ze overuren maakte en gebroken thuiskwam en niet eens de moed had om te praten. Maar Sotiris vergat het niet. Hij pakte het varken van het aanrecht  ̶  het was groot en zwaar en roze met een gleuf in de rug voor de munten en een gat in de snuit voor de briefjes   ̶  en bewoog het heen en weer voor Ellies gezicht.

Knor knor. Het varken heeft honger. Het varken vergaat van de honger. Knor knor. Kom Ellie, voer het varkentje. Heb je geen medelijden met het arme ding? Knor knor.

En Ellie lachte. Hoe moe ze ook was, ze lachte altijd. En ze opende haar portemonnee en haalde er één of twee euro uit en wierp die in de zwarte gleuf en op vrijdagavond haalde ze een briefje van vijf uit haar portemonnee en maakte er een dun rolletje van en duwde het in de snuit van het varken.

Achthonderd euro zouden ze hebben gespaard. Achthonderd, hoogstens negenhonderd.

Waarom geef jij het niet te eten, vroeg ze hem een keer. Waarom voer jij het niet af en toe en verwacht je dat alleen van mij?

Starenios, van tarwe. Zo noemde ze hem wel eens, omdat alles aan hem de kleur van tarwe had. Een tarwekleurige huid, tarwekleurig haar, zelfs zijn ogen hadden de kleur van tarwe. Of van griesmeel. Ik wil je oplepelen. Dat je de hele nacht stil blijft liggen en ik je lepel voor lepel opeet. En dat je ’s ochtends weer heel bent zodat ik weer van voor af aan kan beginnen.

Als griesmeel, starenios.

Wat je maar wil, zei hij. Ik zal je pret niet bederven. Als je me maar geen Dimos Starenios noemt, want dan hebben we de poppen aan het dansen.

Hij liet haar zijn handen zien, waarmee hij het varken vasthield.

Uit mijn handen eet hij niet, zei hij. Je hebt hem verwend. Het is een kieskeurig varken, van viezigheid moet het niets hebben.

Hij werkte bij een tankstation aan de Thivonstraat en zijn handen waren altijd vies. Zwarte halvemaantjes, het vuil onder zijn nagels. Zwarte halvemaantjes, zwarte Turkse kromzwaardjes.

 

*

 

Ze spoelt het laatste blaadje af en legt het in het teiltje en zet het teiltje opzij voor straks. Straks zou ze een salade kunnen maken met flink wat dille en een lente-uitje en er koude rijst door kunnen doen en wat van de tonijn die een aardig meisje op het werk haar had gegeven, tonijn in een potje uit Alonissos, waar ze nu al een maand mee deed en waar ze steeds maar een beetje van at  ̶  Sotiris hield er niet van, het stonk naar vis.

De opeengehoopte rekeningen op het aanrecht, een kleine stapel. Bovenop de rekening van de OTE, waarvan de betalingstermijn tien dagen geleden is verstreken en gisteren of eergisteren hebben ze haar telefoonlijn afgesloten.

Ze opent de koelkast en gaat op zoek naar iets zoets. Haar handen trillen weer. Vast een te lage bloedsuikerspiegel. Chocolaatjes. Ze herinnert zich nog de chocolaatjes die iemand ooit voor haar had meegebracht uit Frankrijk. Zo gaat dat als je een goeie vent hebt, zei Sotiris. Zo gaat dat. Iedereen denkt aan je en neemt iets voor je mee. Ze aten er elke avond één. Eentje maar, het was geen grote doos. Het merk zou vernoemd zijn naar een koningin, een prinses die vroeger in Engeland leefde en die haar man de koning ooit smeekte om de belastingen voor de armen op te heffen en hij ging akkoord als de koningin in ruil daarvoor naakt op een paard door de straten van de stad zou rijden en zij stemde in op voorwaarde dat iedereen zich thuis zou opsluiten zodat ze haar niet zouden zien en ze klom op het paard en reed naakt door de straten van de stad, haar naakte lichaam verborgen onder haar lange haar en iedereen bleef thuis en er scheen slechts één man geweest te zijn die het waagde haar te begluren, maar die werd op slag blind.

Ellie had dit verhaal wel twee, drie keer aan Sotiris verteld, ze had het keer op keer aan zichzelf verteld, en telkens probeerde ze zich voor te stellen hoe de koningin eruitzag en of ze blond of donker haar had en waarom die koningin zo veel om de armen gaf en of ze als een man op het paard zat of schrijlings en waar ze aan dacht toen ze naakt door de lege straten reed en of het dag of nacht was toen dit gebeurde en welke kleur het paard eigenlijk had en of het galoppeerde of stapvoets liep – en nu, terwijl ze voor de lege koelkast staat terwijl de kou haar in het gezicht slaat, denkt Ellie terug aan die zomeravonden in bed denkt ze eraan hoe ze het chocolaatje uitpakte en aanraakte en er voor ze het in haar mond stopte even aan likte en het daarna in haar mond stopte maar er niet op beet, ze liet het smelten op haar tong ze beet er niet op ze zoog er niet op ze liet het heel langzaam smelten, ze liet het chocolaatje smelten in haar mond zodat de bitterzoete smaak haar mond vulde en via haar keel naar haar hart gleed.

 

*

 

Sneeuwkettingen, zegt Ellie en ze sluit de deur van de koelkast en wrijft over haar armen om het kippenvel weg te krijgen. Ik moet sneeuwkettingen omdoen zodat mijn gedachten niet het verleden in slippen.

 

*

 

In de badkamer kijkt ze opnieuw naar het woord dat met oranje lippenstift op de spiegel staat geschreven. SSSORRY. Het was een van hun grapjes, die alleen zij snapten. Ze hadden het uit een film die ze een keer op televisie hadden gezien, van een onhandige man die sliste en de hele tijd chocola at en zich tegen iedereen verontschuldigde. Sssorry, zei hij, excussseer me.

Sssorry, zei Sotiris tegen Ellie. Een vrouw als jij zou met een rijke stinkerd moeten zijn. Nooit meer werken. Alleen maar reisjes, naar de kapper, shoppen. Een weekendje Rome, maandag naar Parijs en de feestdagen in New York. Maar ik ben op je pad gekomen. Sssorry.

SSSORRY had Sotiris gisternacht met haar oranje lippenstift op de spiegel geschreven.

 

*

 

Ze draait de koude kraan open en stapt in de badkuip en houdt haar adem in en stapt onder de koude straal en houdt zich in om het niet uit te schreeuwen. Het water stort als een scheermes op haar neer en snijdt haar huid aan flarden  ̶  maar Ellie is vastbesloten om vol te houden en probeert de pijn te negeren en knippert met haar ogen en ziet beelden aan haar geestesoog passeren die oprijzen uit het stromende water en in haar gedachtestroom ziet ze gezichten en plaatsen en ochtenden en nachten aan haar ogen voorbijtrekken ze ziet beelden uit een andere tijd uit een ander leven toen er nog geen fabrieken of overuren bestonden of pensioenzegels of onbetaalde rekeningen of varkens die gevoerd moeten worden of mannen die ervandoor gaan als een dief in de nacht.

Onder het ijskoude water verandert haar huid van kleur, haar bleke kleur lijkt als oud pleisterwerk van haar af te vallen. Haar borsten verstijven en richten zich op als de snuit van een vos in de bosjes. Ellie streelt haar borsten en voelt het bloed paniekerig door haar lichaam stromen en wrijft over haar versteende buik en wiebelt met haar tenen en kijkt naar de straaltjes water die over haar ongelakte teennagels lopen.

Mijn teennagels, zegt Ellie. Mijn teennagels zijn mijn zuidelijke grens. Daar houdt mijn lichaam op daar houdt Ellie op.

Een poreuze grens. Je grenzen zijn zo lek als een zeef, Ellie. Kom maar binnen, doe alsof je thuis bent.

De Onbewaakte Republiek van Ellie.

 

*

 

In de slaapkamer trekt ze haar oude lila badjas aan en steekt een sigaret op en keert dan op blote voeten terug naar de keuken om de telefoon uit het stopcontact te halen maar de telefoonlijn is afgesloten dus dat heeft geen zin.

Ze schenkt een glas rode wijn in  ̶  een zware Kretenzische wijn, diep van kleur als geronnen bloed  ̶  en terwijl ze de wijn in het glas schenkt trillen haar handen en neemt ze zich voor hoe dan ook iets zoets te eten, daar ligt het vast aan, een te lage bloedsuikerspiegel.
Ze rookt en drinkt en nadat ze haar sigaret uitgedrukt heeft, keert ze terug naar de slaapkamer en doet de kast open en trekt alle kleren van de hangertjes en gooit ze in een kluwen op het onopgemaakte bed. Overhemden, broeken, een goedkope jas met bontkraag, een oud pak. Ze trekt de lades open en stort de inhoud op het bed. Ondergoed, sokken, een gestrikte stropdas. Een riem met een kapotte gesp. Een inlegzool maat 45. Een lang geel koord. Bovenop de hoop legt ze zijn schoenen en slippers.

Op weg naar de badkamer maakt ze een tussenstop in de keuken en steekt nog een sigaret op en schenkt zich bij. Dan gaat ze naar de badkamer wat de moeilijkste kamer is want daarbinnen laten mensen de meeste sporen achter. Ze doet het kastje open en gooit zijn scheerspullen en zijn aftershave en zijn kam en zijn nagelknipper op de grond. Een flesje alcohol. Zijn nagelschaartje.
En het kleine borsteltje dat ze voor hem had gekocht om zijn handen mee schoon te maken na het werk.

In de woonkamer veegt ze alles wat ze tegenkomt bij elkaar. Sportbladen en tijdschriften over auto’s en aanstekers en vergeten pakjes sigaretten en oude foto’s. Zijn spullen. Al zijn spullen over het huis verspreid als kruimels.

In het kastje onder de gootsteen vindt ze groene vuilniszakken die je dichtbindt met een geel koordje. Ze stopt de kleren en spullen van Sotiris in de zakken en sleept ze daarna naar de balkondeur. Buiten is de regen opgehouden maar er druipen nog regendruppels van de ijzeren balkonreling en Ellie blijft staan en kijkt ernaar  ̶  kijk nou, zegt Ellie, zelfs het ijzer huilt vanavond.

Ze steekt een sigaret op en de rook blijft in haar keel steken en ze begint te hoesten.

Voor het geld, zegt Ellie. Allemaal voor een beetje geld.

Hoestend doet ze de deur open en gaat het balkon op. Ze grijpt een zak en gooit die op straat. Ze hoort de bons maar kijkt niet naar beneden. Ze gooit nog een zak en nog een. Automobilisten minderen vaart en kijken op. Een voetganger met een hondje blijft staan en kijkt omhoog. Vuilniszakken vallen van de derde verdieping de leegte in op de hoek van de Kiprou en de Ionia in Nikaia  ̶  vuilniszakken vallen naar beneden als in het groen gehulde suïcidale vrouwen, als laffe zondaars in de nacht die het einde van de wereld inluidt.

De man met het hondje bukt zich om het hondje op te tillen en rent weg zonder achterom te kijken.

En dan te bedenken dat hij ook het varken heeft meegenomen, zegt Ellie. Het varken.

 

*

 

Ellie keert terug naar de keuken. Haar handen trillen nog steeds, ze trillen nog erger dan net. Vast haar bloedsuikerspiegel. Ze opent lades en kastjes en stalt suiker, griesmeel, honing, amandelen en kaneel uit op het aanrecht. Ze gaat halva maken. Een lekkere halva van griesmeel met amandelen en flink wat kaneel. Vast haar bloedsuikerspiegel.
Ze brengt de amandelen aan de kook en probeert zich het recept en de juiste verhoudingen te herinneren. Een twee drie vier. Een kopje olie twee kopjes griesmeel drie kopjes suiker vier kopjes water.

Achthonderd euro. Hoogstens negenhonderd.

Ze verdriedubbelt de hoeveelheden  ̶  drie zes negen twaalf  ̶  en gaat aan de slag. Ze brengt de suiker met het water aan de kook en voegt twee lepels honing en de schil van een sinaasappel toe. In een andere pan doet ze olie en griesmeel en bakt die op laag vuur terwijl ze blijft roeren zodat het griesmeel niet aanbrandt en alles mislukt. Als het griesmeel lichtbruin kleurt, haalt ze de sinaasappelschil uit de andere pan en giet de siroop over het griesmeel en het griesmeel sist en spettert en Ellie schrikt en roert sneller nu, krachtig en snel tot de siroop in het griesmeel is getrokken en de halva loskomt van de pan.

Ze haalt de pan van het vuur, doet de amandelen erbij, roert goed en neemt dan even pauze met een sigaret.

De sla is opgedroogd in het teiltje. Het hart van de krop sla kleurt wit in het schamele licht. Klein en zacht en wit. Ellie strijkt zachtjes met haar vingers over het hart van de sla en streelt het zachtjes.

Buiten wordt het donker. Zwarte vogels fladderen tussen de elektriciteitskabels door als noten op de notenbalk van een eigenaardig muziekstuk, een muziekstuk dat geschreven is om gespeeld te worden op de laatste nacht van de wereld.

 

*

 

Later drukt ze de halva aan en strijkt het goudkleurige oppervlak glad met de houten spatel en steekt een nieuwe sigaret op. De geur van de halva verspreidt zich door het huis en verdringt voor even de geur van vrijdag en de geur van eenzaamheid en de geur van de schrijnende armoede die onmerkbaar, langzaam maar zeker de dromen, de kracht en het leven van Ellie aanvreet  ̶  van alle mensen die leven om te werken, die geboren zijn en leven en sterven om te werken. Voor een beetje geld.
Schrijnende, vulgaire armoede. Het zoveelste schepsel dat bij haar is ingetrokken. Als een tamme rat.

 

*

 

Ze legt het beste tafelkleed op de keukentafel en stort er de halva op. Met langzame en zorgvuldige bewegingen begint ze te kneden tot de halva de vorm van een mens aanneemt. Ze kneedt de armen de benen de nek en het hoofd. Met haar nagel kerft ze er de ogen de neus een grote lachende mond in. Het haar, dat lang en warrig moet zijn, lukt niet helemaal. Maar ze laat het zo om niet opnieuw te hoeven beginnen.

Het geeft niet, zegt Ellie. Van te veel haar krijg je last van je maag.

Wanneer ze klaar is, pakt ze het tafelkleed voorzichtig beet bij de punten en neemt het mee naar de slaapkamer en legt het op bed. Ze gooit de dekens op de grond en haalt daarna de fles wijn en haar glas en de sigaretten uit de keuken.

Ze gaat op het bed zitten met haar benen onder zich gevouwen, maakt het zich gemakkelijk en trekt het tafelkleed naar zich toe.

Allemaal voor een beetje geld, zegt Ellie. Achthonderd euro, hoogstens negenhonderd.

Ik snap het niet, zegt Ellie. Als arme mensen elkaar zulke dingen aandoen wat kunnen we dan van de rijken verwachten?

Jezus, ik snap het niet.

Ik ben Ellie Drakou.

Ik snap het niet.

Buiten is de regen opgehouden maar er druipen nog regendruppels van de ijzeren reling. Kijk, zegt Ellie, vreemd, zelfs het ijzer huilt vanavond.

Dan haalt ze een zilveren lepeltje uit haar zak en gaat er goed voor zitten op het bed en trekt de oude lila badjas stevig om zich heen en begint de griesmeelman op te eten  ̶  langzaam kauwend in het donker luisterend naar de duisternis die buiten toeneemt begint ze langzaam, met kleine afgemeten hapjes, de zoveelste man op te eten die over haar onbewaakte grenzen heen haar leven is binnengevallen als een militaire bezetter of een opgejaagde migrant.