Deze week gelezen: Heather Christle
Heather Christle: de redacteur las deze week een persoonlijk essay over huilen en echte tranen, de poëzie en de mythologie daarvan, dat even luchtig als wijs, even verdrietig als geestig is.
*
Daan Stoffelsen: Heather Christle, Het boek der tranen
Het boek der tranen (The Crying Book, vloeiend vertaald door Koen Boelens en Helen Zwaan – met veel poëzie ook, dat is een ambacht apart) is een persoonlijk essay over de mechaniek en de psychologie van het huilen. Dat klinkt heel technisch. Misschien moet ik zeggen: de mythologie, de poëzie en de ervaring van het huilen. Dat is óók waar. In Nederland hebben Eva Meijer (over depressie) en Wytske Versteeg (over misbruik en depressie) onlangs soortgelijke boeken geschreven, de eerste filosofischer, de tweede meer over taal, en zo schrijft Christle, een dichteres, meer over poëzie.
De vorm van het boek doet me denken aan hoe Jenny Offill haar romans schrijft: korte paragrafen met af en toe slechts één zin (‘Ik ben voorstander van eindigen met een voorzetsel, want dan kunnen de ideeën de zin nog uit.’) en dan een drietal asterisken, wetenschappelijke anekdotes, ervaringen, gedichten en analyse. Maar anders dan bij Offill is dit geen fictie, en er is amper plot. Er zijn mensen overleden, Christles man blijft bij haar, en al snel vertelt ze dat ze in verwachting is, het kind wordt geboren, en na enkele jaren is het ouder, en valt eindelijk haar naam.
Dat mengsel komt misschien wat dun over, de vormgeving wat al te luchtig, maar het werkt wonderwel goed. Het wetenschappelijk onderzoek (niet zelden door witte mannen over vrouwen) dat Christle laat voorbij komen, doet minder zinnig aan dan de poëzie die ze van bevriende dichters citeert (enige ergernis: de voornamen die daarbij opduiken en daarna weer verdwijnen, zonder kwalificatie of reputatie). Minder oprecht vooral dan haar eigen ervaringen, want ja, Christle huilt zelf ook veel. ‘M’n therapeut stelt voorzichtig een diagnose, die ze bovendien verzacht door de diagnostiek in het algemeen in twijfel te trekken. Cyclothymie. Geen volwaardige bipolaire stoornis, maar eraan verwant.’
Dat in twijfel trekken doet ze zelf ook, en dat verbreedt, verruimt de wetenschap van het huilen. Het maakt haar persoonlijker toepasbaar. Twijfel: de oudste onderzoeken overwegen nog raciale verschillen bij het huilen, later wordt de tranenarme man als maat der mensen gesteld – maar waarom niet omgekeerd? En wat verliezen trans mannen door hun transformatie? En:
‘Bij het lezen van het minutieuze, op grondig onderzoek gestoelde boek Why Only Humans Weep van “huildeskundige” Ad Vingerhoets raak ik geergerd door zijn naar mijn idee flagrante gebrek aan medeleven of verwondering, maar word dan ineens getroffen door een uitspraak: “Alle tranen zijn echte tranen, “stelt hij, al zijn sommige “onoprecht”.’
Basje Boer schreef een mooie, ruimhartige bespreking van het boek in De Groene Amsterdammer, met veel aandacht voor de metaforen die Christle gebruikt.
‘Gisternacht was er een “zwarte maan”, de tweede nieuwe maan in een maand. Het voelt alsof die een soort gezang wil zijn, een lunair weerwoord op ’s lands moordlustige krachten, maar het is gevaarlijk om altijd maar te denken dat iets ook iets anders is, elke gebeurtenis een metafoor voor een andere, elk leven en elke dood een herhaling van de daaraan voorafgaande. “De maan is geen deur. Ze is zelf een gezicht.” Het regent, ze huilt niet. Er is al genoeg verdriet, uit de maan hoef je geen tranen te wringen.’’’
Maar toch gebruikt Christle ze, ze onderzoekt ze, keert ze om en laat iemand ervan af springen. En hoewel het over tranen gaat, hoewel ze over heel trieste dingen schrijft, zelfmoord, ziekte, is ze nergens larmoyant (die term is geen grap), ze is precies, geestig in de details die ze uitlicht, en oprecht.
Anders dan Boer wil ik hier geen recensie schrijven. Ik wil indrukken noteren, in wat ze bij De Correspondent ooit de ‘tuin’ van hun journalisten noemden. Ik wil zeggen dat ze Bas Jan Ader prachtig inzet, met zijn film I’m Too Sad to Tell You, dat ze twijfelt om te huilen omdat dat in haar ‘iconografische sociale rol’ past, dat ze liefdevol maar verdrietig is als moeder en dat ze niet de eerste is in haar familie. Ik wil citeren.
‘Tranen zijn een teken van machteloosheid, een “vrouwenwapen”. De oorlog woedt al heel lang. ’
Een korte reeks van associaties, die even ongerijmd aanvoelt als werkelijk is.
‘Ik weet nog hoe het voelde toen Plaths verschillende identiteiten in mijn hoofd plotseling op een lijn kwamen te liggen, als bij een zonsverduistering. Ik weet niet welke de zon was, welke de maan. ’
De maan weer, en de zelfmoord (de laatste pagina van de Nederlandse vertaling verwijst naar 113).
‘Omdat mensen als de Ritchies bij het kijken naar een vrouw en kind met mijn huidskleur lichamen zien die bijna overlopen van de tranen zijn ze in staat zichzelf ervan te overtuigen dat er echte kogels in een speelgoedgeweer zitten. Ze maken een gelegenheid van ons — een weersverschijnsel — waarop ze geoorloofd zijn iemand ter dood te veroordelen. ’
In dit citaat, dat evenzeer over tranen gaat als over zwart en wit, moest ik denken aan hoe Ta-Nehisi Coates de racistische interpretatie van de zwarte trek naar Chicago benoemde.
‘Ik noem het wanhoop want dat is een woord dat gemakkelijk zijn intrek neemt in een huis zonder de functie van het gebouw te veranderen. Alleen de stemming verandert. Depressie en suïcidale gedachten en angststoornis werpen allemaal een kunstmatig of laboratoriumachtig licht. Zelfs hier, in deze kamer. De alinea wordt een kliniek.’
Weer een dwarsverband: zo schreef Koen Sels, zelf depressief of daar net uit, over de troost die het troosten van je kind geeft: ‘Het verspreidde zich in zijn lijf als neon: geëlektrificeerd gas in glas, dun, transparant en hard.’
‘De baby — mijn baby — is bijna twee. Ze praat inmiddels, maakt zelfs hele zinnen, hoewel haar vocabulaire nog voor een aanzienlijk deel uit tranen bestaat. Net als het mijne. Huilen is de logeerkamer waarnaar ik kan uitwijken. De korte winterzon en de voortdurende slapeloosheid zorgen ervoor dat ik die vaak bezoek. Op de meeste dagen huil ik meer dan dat ik over huilen schrijf. Eerst vind ik dat triest, maar dan besluit ik het grappig te vinden, maak van de ijsberg een reddingsvest.’
Dat lokaliseren van een emotie, fysieke ruimte bestemmen voor het ontastbare, zoals de geheugenpaleizen (Jan van Akens De ommegang) en landschappen van herinnering (Jannie Regnerus’ Het wolkenpaviljoen), dat is interessant. Bij Christle zien we hoe huilen kamers opzoekt (ze had al, veel concreter, gezegd dat de keuken de beste plek om te huilen is). En hoe ze het besluit neemt om erom te lachen, een besluit dat het essay optilt, een lichte benadering van iets loodzwaars.
‘De tranen van een beroepsrouwer doen denken aan de demonstratie van de docent die een student laat horen hoe een jambische versvoet klinkt — pa dam pa dam pa dam pa dam pa dam. Maar nee, Dokli legt uit dat zij en de anderen met wie ze werkt en weent stuk voor stuk weduwe zijn. Hun tranen zijn meer dan alleen een voorbeeld van vorm; het zijn regels vol verdriet die op een nieuwe bladzijde doorlopen.’
Weer die typografische rouw, zoals ze dat voorzetsel benoemde, die alinea, nu een nieuwe bladzijde. Een geweldig beeld.
‘Ik denk dat de krachtigste tranen worden veroorzaakt door een piepkleine gebeurtenis ten tijde van een veel grotere tragedie.’
En dat is simpelweg waar.
AtlasContact gaf Het boek der tranen uit. Op Athenaeum.nl lees je een fragment.