Deze week gelezen bij De Revisor: Len Howard en W.G. Sebald

Deze week gelezen: W.G. Sebald, Len Howard

W.G. Sebald, Len Howard (en Eva Meijer en Bart Koubaa en Jazmina Barrera): de redactie las een eigenzinnig, gedurfd en voortreffelijk geschreven boek tussen alle genres in, en zoekt het vogelen in de literatuur.

*

Thomas Heerma van Voss: W.G. Sebald – De ringen van Saturnus

 In de documentaire Patience (with Sebald), die me werd aangeraden door de beminnelijke collega-schrijver Maarten van Riel, wordt een wandeling gevolgd die W.G. Sebald naar het schijnt in de jaren negentig maakte door Oost-Engeland en die de basis vormt van zijn De ringen van Saturnus (vertaald door Ria van Hengel). Op een charmant trage wijze proberen de Britse makers te achterhalen welke afstanden hij precies in welke volgorde aflegde, welke gebouwen hij wanneer zag. Er worden routekaarten en archiefbeelden van stal gehaald, evenals foto’s die Sebald zelf al lopende maakte en die worden vergeleken met beelden van die plekken in het echt. De documentaire deed me twee dingen beseffen: 1) Zulke documentaires, waarin een boek dat geen bestseller is tot in detail en uit oprechte fascinatie wordt uitgeplozen, bestaan niet over boeken van de laatste jaren. (Wat uiteraard wel weer goed te verklaren is.) 2) De wandeling van Sebald  was op zichzelf niet opzienbarend, dat werd-ie pas toen hij er woorden aan gaf.

De ringen van Saturnus dus. Een vol boek, met lange zinnen en dichte pagina’s die zonder inspringingen of losse alinea’s voort denderen. De stijl is vitaal en associatief, Sebald beschrijft in losse hoofdstukken hoe hij door delen van de streek Suffolk trekt, waarbij hij veel oog heeft voor (steevast tragische) passanten en erop los mijmert. Dan staat hij bij de kustlijn en denkt hij in een adem aan vloten van eeuwen geleden, aan oorlogen op zee, hij beschrijft de wereldwijde haringvangst en verklaart de liefde aan de felle, na vangst meteen verdwijnende schubkleuren, waarna hij binnen een paar pagina’s refereert aan de holocaust en vervolgens verder wandelt.

Regelmatig moest ik terugbladeren om te zien hoe Sebald het ene onderwerp nou weer met het andere heeft verbonden, maar hij presenteert het allemaal logisch en onontkoombaar, en in die meanderende, soms wat stroperige, toch meeslepende stijl verbindt hij steeds weer individuele lotgevallen en overpeinzingen met de grootste wereldgeschiedenis. De Chinese massamoord van eeuwen geleden duikt op, maar ook flarden van de Eerste Wereldoorlog, hij vindt een in detail nagemaakte piramide op miniatuurformaat en daalt in zijn geheugen af naar zijn geboortegrond in Duitsland. Wat al die overpeinzingen en flarden delen is, los van de secure en breedsprakige stijl, dat alles vroeg of laat uitkomt in onverbiddelijke destructie, en in de catastrofes die mensen vooral gedurende de 20ste eeuw over zichzelf hebben afgeroepen. (In dat kader is de ondertitel Een Engelse pelgrimage ook zo misleidend, want mensen die een pelgrimage ondernemen vinden vaak zielenrust terwijl de ziel van deze verteller juist steeds zwarter kleurt.)

‘Op elke nieuwe vorm ligt reeds de schaduw der vernietiging. De geschiedenis van elk individu, van elke gemeenschap en van de hele wereld verloopt namelijk niet in een boog die zich steeds ruimer en fraaier welft, maar in een baan die na het bereiken van de meridiaan omlaag voert, het donker in.’

Dit noteert Sebald vrij terloops in een van de eerste hoofdstukken. Ruim honderd bladzijdes later, wanneer hij een gesprek aanknoopt met een langslopende vrouw: ‘Terugblikkend zag ze nu, zei ze, dat de geschiedenis uitsluitend bestaat uit de rampen en aanvechtingen die golf na golf over ons heen slaan als over de kust van de zee, zodat wij in de loop van al onze dagen op aarde niet één ogenblik bleven dat werkelijk vrij is van angst.’

In Patience (with Sebald) wordt trouwens niet alleen de tocht van Sebald nagelopen, er wordt ook gereflecteerd op zijn stijl en werkwijze. Iemand werpt in een voice-over de vraag op: liep hij die afstand werkelijk in het korte tijdsbestek dat De ringen van Saturnus suggereert, deed hij er niet veel langer over? Een andere spreker – in mijn herinnering een collega-auteur – wijst erop dat een aanzienlijk gedeelte van dit boek verzonnen is: de ontmoetingen, de gesprekken, zelfs de historische feitjes. De vraag die opdoemt: is dat erg? Het boek is bewust niet uitgegeven als roman, omdat over alles de zweem van het waargebeurde heen hangt. Tegelijkertijd leeft Sebald zich duidelijk op alle niveaus uit, ook wat betreft waarheidsvinding. Een ander feitje dat in Patience (with Sebald) wordt genoemd is dat hij zijn boeken het liefst in álle genres tegelijk wilde onderbrengen. Misschien heb ik te weinig van Sebald gelezen om zulke brede uitspraken te doen, maar toch: hij schrijft zo eigenzinnig, zo gedurfd en zo voortreffelijk, dat naast kafkaesk ook sebaldiaans van mij voortaan een genreaanduiding mag worden.

De Bezige Bij gaf De ringen van Saturnus uit. In 2012 schreef Daan Stoffelsen al en passant over De ringen van Saturnus.

Daan Stoffelsen: Len Howard, Vogels als huisgenoten

Op dokteradvies ben ik deze dagen heel veel buiten. Ik wandel en kijk vogels. Mijn triomfen zijn klein en meestal bruin: graspieper, rietgors, rietzanger. Ik hoor de kleine karekiet maar ik zie hem niet. Zojuist zag ik wel mijn eerste sprinkhaanzanger. Gelukkig zijn er ook boerenzwaluwen en een enkel blauwborstje, en als er maar een beetje een bosje is een koolmees. Je herkent die beestjes op geluid, en daarin is de koolmees, een van de sociaalste vogeltjes, ook een van de diverste. Dus leende ik, weer helemaal in Eva Meijer-sferen, Len Howards Vogels als huisgenoten (vertaling Gr. Grose-Roolfs), dat Meijer inspireerde tot de geweldige, kalme roman Het vogelhuis. Daar zit biografie en verhaal in, psychologie, sfeer:

‘Gemaaid gras, laag licht, late zomer; na een paar hete windstille weken is het gaan waaien, de herfst is te ruiken. Ik maak een lijst van de nesten in de tuin en zet erbij wie ze afgelopen jaar gebruikt hebben – de merels in de klimop, de mussen in de heg (twee paar), de koolmezen in de verschillende bomen. Ik loop alles langs om te kijken of ik niets vergeten ben. Ik heb de vaste vogels namen gegeven – ik vergis me nog regelmatig, maar als ze lang genoeg blijven zitten, zie ik wie wie is. Ze zijn allemaal net anders getekend en gekleurd, hebben stuk voor stuk een andere manier van bewegen, van reageren. Sommige vogels zijn luidruchtig en bruusk in hun bewegingen, anderen verdwijnen bijna onopgemerkt. Ik begin ze ook aan hun zang te herkennen, zowel aan hun liedjes als aan hun stem. In Londen zag ik ze als een groep – er was een oude koolmees in het park die ik herkende, en in de boom voor Thomas’ boot woonde een stelletje dat we volgden, maar ik had er geen idee van dat ze zo van elkaar verschillen. Zien heeft tijd nodig. In Londen was er veel te veel afleiding.’

Dat is Meijers versie van Len Howard. Deze vrouw, professioneel musicus, kocht een huis in Sussex en opende het voor de vogels om zich heen. Ze bouwde een band met ze op. In Vogels als huisgenoten beschrijft ze hoe de vogels zich gedragen, en overtuigt ze je ervan dat ze slim en sociaal zijn, en zowel uiterst empathisch als uiterst aggressief kunnen zijn. Ze neemt de tijd en ziet veel. In het begin laat ze zelf ook zien hoe geestig ze is:

‘Wie altijd in gezelschap van een groot aantal vogels leeft, krijgt met allerlei praktische problemen te maken: het huis moet steeds worden schoongemaakt, alles loopt kans door de vogels vernield te worden, de kamers zien er altijd uit of ze een grote beurt krijgen, met kranten over de meubels en alle boeken afgedekt. En dan de persoonlijke problemen: ik kan bijna nooit ongestoord slapen. ‘s Zomers, als de nachten kort zijn, sluit ik ‘s avonds de ramen om de vogels buiten te houden. Dan worden ze boos: ze gaan woedend op de ruiten hameren en willen binnengelaten worden. Trouwens, ze doen altijd hun best om te zorgen dat ik me met niets anders bezighoud.’

Maar veel vaker observeert Howard alleen maar, en komt ze tot een soort antropologie maar dan met dieren in verhalende stijl, waar de observator of verteller uit verdwenen is. Die wat opsommerige non-fictie leidt tot andere dan persoonlijke problemen. De veelheid van vogeltjes leidt onvermijdelijk tot verwarring, zozeer dat Howard, als we een flink eind in het hoofdstuk ‘Koolmezenbiografie’ zijn, maar een stamboom introduceert. Jane, Grijsje, Dikkie, Krullenbol, Mops, Monocle, Sterretje, Kabouter… En je mist een baken: wie is de ik nu eigenlijk? Dat heeft Meijer dus mooi opgelost met die roman, maar het maakt Howards boek minder leesbaar. Blijft staan dat Vogels als huisgenoten enorm leerzaam is:

‘Vogels hebben verschillende manieren om te vragen om voedsel. Kronkel streek altijd op mijn schouder neer en keek mij dan smekend aan. Als ik zei: “Ik heb niets”, veranderde haar uitdrukking. Ze leek dan opeens boos, vloog van mijn schouder af en ging vlak voor me zitten, me strak aankijkend. Zei ik: “Zal ik wat halen?”, dan vloog ze begerig en vol verwachting naar de deur.’

Je vraagt je niet zelden af of ze haar huisgenoten niet tezeer mens maakt, maar het omgekeerde kun je natuurlijk ook stellen: mensen blijken maar al te dierlijk te zijn.

*

Jazmina Barrera schrijft in Vuurtorenberichten (vertaald door Joep Harmsen en Merijn Verhulst) over verzamelingen, en als Jonathan Franzen, fervent vogelaar, een vuurtoren bezoekt, ziet ze parallellen. ‘Franzen reist de wereld over om zoveel mogelijk soorten vogels te zien. De vogels vertegenwoordigen voor hem de overblijfselen van een rijk dat met uitsterven wordt bedreigd, een dat wij mensen bijna omver hebben geworpen, maar waar we “nog altijd onverschillig tegenover staan”.’ Verschilligheid is inderdaad waardoor ik me tijdens mijn wandelingen op prescriptie onderscheid van de andere mensen, die oortjes in hebben en hier de rietzangers, daar de fitissen en verderop de zwartkoppen niet horen. Aandacht. Of het me een beter mens maakt – in de niet-medische zin – weet ik niet, maar zo voelt het niet. Eerder volg ik Barrera’s redenering:

‘Verzamelen is een vorm van escapisme. Wie zijn aandacht, verlangen en wil steekt in iets vreemds, in zijn schoonheid, zijn volgorde, zijn classificatie en accumulatie, voorkomt gebreken en leegtes. In vervoering raken kan rustgevend zijn in zijn herhaling, als een mantra. Het verzamelen van, bijvoorbeeld, vuurtorens geeft je een richting, hoe arbitrair ook. Op die manier wordt het niet alleen een vorm van vluchten, maar ook van construeren. Je kunt creëren via de vlucht.’

Tegelijk voel ik me minder een verzamelaar dan een student. Ik leer ze kennen, die uitstervende getuigen van de wildernis, als een vreemde cultuur. Hun geluiden een vreemde taal, hun uiterlijk nog verre van geïndividualiseerd. Het voelt respectloos, als een pakketreistoerist in een ver land. Maar ja, die vogels vliegen telkens weg voor ik een gesprek kan beginnen.

*

In 2015 schreef ik een klein essay, ‘De vogels van proza’ (te lezen in de DBNL), waarin ik boeken besprak en dingen als: de beloning die een vogel kan bieden, de verrassing in een scène, de wens tot ornithogonia. Zou ‘ornithogenese’ niet beter zijn? Ik bekende daarin: ‘Ik ben geen vogelaar.’

Inmiddels zeg ik: een beginnend vogelaar, zoals je ook beginnend overspannen kan zijn, of een beginnende vluchteling. Nee, dat is een ander beginnen, je kunt nog terug naar nul. Maar een koolmees en een pimpelmees zul je altijd blijven onderscheiden.
Bart Koubaa schreef zijn De vogels van Europa in 2014, en inmiddels heb ik de Vogelgids van Europa in huis. Koubaa beschrijft dat beginnen, als lid van een groepje, ‘uitverkoren’, ‘lid van een geheim genootschap’. In het hoofdstuk ‘Rietzanger’:

‘Eddie had iets gespot in het riet langs het meer, ik keek door de verrekijker van de koorleider – ik had er zelf nog geen – en merkte de dunne streep op die als een smalle wenkbrauw over het oog van het vogeltje liep.
“Een rietzanger,” probeerde ik wat onzeker.
“Nee joh, is veel te groot, het is een karekiet,” fluisterde Eddie. “Kijk, hij is zijn nest aan het bouwen.”
“Schitterend, Eddie,” fluisterde de koorleider zonder de vogel gezien te hebben en hij nam zijn gids, bladerde erin en las stilletjes…’

Eddies zelfmoord, jaren later, en de verdenking van iets ongehoords tussen de koorleider en zijn jeugdvriend, brengt de verteller tot een zoektocht. Zijn hoofdstukjes hebben de namen van vogels – maar niet zelden wordt de verkeerde vogel geïdentificeerd, of is hij slechts passant: ‘Oké, zei ik tegen mezelf toen ik op mijn eerste vrije maandagochtend in jaren met een kop koffie in de hand naar een acrobatisch pimpelmeesje in de tuin stond te kijken. Misschien zei ik: “Olé.”‘

De grote karekiet, want dat is de vogel die Eddie zag, is inmiddels ‘schaars in Nederland’.
De koolmees is afwezig in De vogels van Europa.
Ik heb als beginnend muzieklezer door Len Howards beschrijving geen beter begrip van de talloze geluiden van de koolmees gekregen.

Beginnen en verzamelen, verrast en verward, zo gaan we verder.

Vogels als huisgenoten werd uitgegeven door Cossee. Net als Het vogelhuis. Lees een fragment daaruit op Athenaeum.nl. De vogels van Europa kwam bij Querido uit, er is een fragment uit te lezen bij Athenaeum. Het is nog in de ramsj te koop.