Deze week gelezen: Cusk, Proulx

Annie Proulx, Rachel Cusk: de redactie las twee vrouwen met zeer verschillende boeken die toch allebei op hun manier werken. Dit is literatuur!

*

Daan Stoffelsen: Rachel Cusk, Kudos

Wat maakt Rachel Cusk zo goed – ondanks alles? Alles, dat is de gekunstelde vorm, van veel indirecte rede in de zelfde toonsoort, de ongeloofwaardige situaties (hebt u dat nou ook, dat iedereen zijn hart bij u uitstort…), de over-the-topwijsheid van de personages (… en alles duidt?). Dat is een romanvorm die meerstemmigheid reduceert tot meerdere verhalen met één stem, dialogen en enscenering marginaliseert ten faveure van uitgebreide persoonlijke verhalen. Die niet toont, maar vertelt.

Zo hoort literatuur niet te werken!

Maar het werkt wel. Toegegeven, Kudos, nu vertaald door Marijke Versluys, is de uitdagendste van het drietal romans dat Cusk in deze vorm goot; Contouren en Transit hadden meer plot, meer samenhang. Het is ook iets meer boekenvak (uitgevers, schrijvers, journalisten) dan de echte maatschappij. Net als in Contouren opent deze roman met de bekentenis van een buurman in het vliegtuig; de uitzonderlijk lange veertiger is uitgeput omdat, naar blijkt nadat hij de ins en outs van zijn werkend bestaan (hij is met pensioen) en gezinsleven uitgebreid uit de doeken heeft gedaan, hij vannacht hun stervende hond heeft laten inslapen en hem heeft begraven. Een uiterst onsympathieke man, die nu terecht in vertwijfeling is over of hij daar goed aan heeft gedaan.

Maar daarna zien we Faye, de vrouw aan wie alles verteld wordt maar van wie we slechts de basisgegevens kennen – gescheiden (en inmiddels hertrouwd, zoals in een bijzin blijkt) met twee zoons, schrijfster, woonachtig in Londen – naar festivals en congressen reizen, onderbroken door interviews die bestaan uit de bekentenissen van de journalisten zelf. Ze laat zich alles vertellen over scheidingen, geluk en ongeluk, over gevangenschap en besluiten over de ander, en ze predikt ook een zekere passiviteit.

Daan Borrel schreef erover in ons #19 (koop dat nummer!):

‘Dan is ze op bezoek bij haar neef Lawrence met wie ze een gesprek voert over het noodlot. Ze vertelt hem dat ze het belangrijk vindt om haar noodlot te leren interpreteren, de vormen en patronen in alles wat er gebeurt, de waarheid ervan te bestuderen. En dat dit moeilijk was als je gelooft in identiteit, “net zo goed als het moeilijk was om te luisteren als je aan het praten was. Ik had al luisterend meer geleerd, zei ik, dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.” Ja, zegt haar neef Lawrence, “maar je moet wel leven. Er bestonden meerdere manieren van leven, zei ik.”
Op de vraag welke manier van leven het echtst is, komt geen definitief antwoord.’

Want beide manieren zijn even echt. Ik zeg wel: ze laat, maar Faye kiest ervoor niet het hoogste woord te voeren, en krijgt daar veel voor terug – drie romans aan materiaal onder andere – en ze kiest ervoor ondanks alle vreselijke relatieverhalen toch te hertrouwen. Maar nu die aantrekkingskracht. Op Athenaeum.nl zal onze recensent Fleur Speet (en oud-redactiesecretaris van Revisor) maandag die bezwaren opnoemen, en betogen dat Cusk de romanverhalenbundel neerzet, flarden verhalen in één stijl.
Wat mij nu zo aantrekt in die vorm, is het onderkoelde drama dat telkens zo gedetailleerd verteld wordt, dat je het gevoel hebt dat alles ertoe doet, meer nog dan uitgebreide enscenering kan. Dat bovendien er veel tegenspraak en nuance ontstaat, die de werkelijkheid van (romantische) relaties in al zijn complexiteit schetst, dusdanig dat je na alle ellende nog kan besluiten toch nog te hertrouwen. En de stijl, die je bijna als die van W.G. Sebald, meetrekt naar de tragische levens die je zelf misschien ook lijdt – maar dan minder gecomprimeerd.

‘Bij elk nieuw verhaal dat ze aan de keukentafel hoorde, zei ze, werd ze wel gedwongen steeds meer te twijfelen aan het karakter van deze man, die ze eens zo aantrekkelijk had gevonden en die ze ondanks alle bewijzen zelfs nu maar moeilijk kon veroordelen. En dan keek ze naar haar eigen man, die geduldig en welwillend naar haar vriendin zat te luisteren, ook al was hij doodmoe van zijn werk gekomen en had hij niet eens tijd gehad iets anders aan te trekken, en dan verbaasde ze zich weer over haar verstandige keuze. Hoe meer vreselijke dingen hun vriendin vertelde over die andere man, hoe meer ze hoopte dat het niemand was opgevallen hoe aardig ze hem had gevonden, tot ze hem zelfs fel begon te bekritiseren, ook al geloofde ze vanbinnen nog dat de vriendin zijn wandaden misschien overdreef. En ook haar man, merkte ze, stelde zich ongewoon kritisch op tegenover hem, wat haar tot het inzicht bracht dat hij al die tijd een hekel aan hem had gehad. “Het kreeg er de schijn van,” zei ze, “dat wij tweeën hun gezinsleven kapot hadden gemaakt, alsof mijn verborgen liefde en zijn verborgen haat hadden samengespannen om het onderwerp van onze verdeeldheid te vernietigen.”‘

Zo dus. Je wilt doorlezen, hoe het nu verder gaat met deze vriendin, en met henzelf, want er staat spanning op. Zelfopgeworpen spanning, want die schijn van dat kapotmaken, dat voelen alle vertellers in Kudos, alsof ze de macht hebben een ander leven te vernietigen. Met het laten inslapen van de lievelingshond van je dochter bijvoorbeeld. Maar dat is natuurlijk slechts het verhaal. Of niet? Dat die vragen naar bovenkomen, blijven komen, bij herlezing ook – is misschien de grootste aantrekkingskracht van Cusks werk. Dit is geweldige literatuur, want het vragen houdt niet op na het (fantastische, broeierige) slot.

De Bezige Bij geeft het werk van Rachel Cusk uit. Athenaeum.nl publiceerde voor uit Kudos.

Jan van Mersbergen: Annie Proulx, ‘55 mijl naar de benzinepomp’

In het zeer korte verhaal ’55 Mijl naar de benzinepomp’, van Annie Proulx (vertaling Regina Willemse), stapt veeboer Croom een ravijn in, hij sterft, waarop mevrouw Croom in hun huis op zoek gaat naar wat haar man heeft achtergelaten: een aantal vrouwenlichamen op een zolder. Bijzonder verhaal, door de afstand in de vertelling.

Proulx beschrijft geen gruwelijkheden, eerder berusting. De daden van veeboer Croom zijn achter de rug, het leed van de vrouwen die op een of andere manier op de zolder terecht zijn gekomen en ‘intensief zijn gebruikt’, zoals Proulx het noemt, wordt niet beschreven, alleen de ontdekking van de daden door de vrouw en vier kleine woordjes: ‘net wat ze dacht’. Ze wist het eigenlijk al. De ontdekking is een bevestiging.

En veeboer Croom op zijn beurt valt niet zo maar in de afgrond, ook al is hij dronken, hij kent de weg, en ook hier een paar kleine woordjes als hij een pad inslaat dat bij het ravijn uitkomt: ‘zo weet hij’.

Het verhaal gaat niet over de gruwelijkheden maar over het samenleven van een man en een vrouw in een vreemd geheim, een verbond tussen twee mensen dat met een conclusie-achtige slotzin wordt bezegeld: ‘Wie afgelegen woont, creëert zijn eigen pleziertjes.’

De bundel Brokeback Mountain, met een beeld uit de succesvolle verfilming voorop, staat vol met dit soort verhalen: bondig, groots, zeer goed geschreven, Nobelprijswaardig. Toen DWDD me een tijdje terug vroeg welke drie schrijvers als het aan mij ligt de Nobelprijs mogen krijgen stond de naam Proulx vrijwel meteen in het rijtje.

In ‘Een eenzame kust’ ook een mooie vertelvorm: een jij-vertelling vanuit een onzekere vrouwelijke ik, die haar eigen leed mengt (ze betrapte haar man op de oppas van vijftien) met een heftige gebeurtenis waarbij ze slechts zijdelings betrokken is, een bizar ongeluk of eigenlijk een vechtpartij op de snelweg die totaal uit de hand loopt.

Dit verhaal gaat over impulsen. Haar man kon de oppas niet weerstaan, de andere personages deden maar wat op die snelweg, iemand schoot, ze slikten pillen, chaos. De verteller berust ook: ‘Vriend, het is makkelijker dan je denkt om toe te geven aan de duistere impuls.’

Vooral dat algemene in ‘de duistere impuls’ is indrukwekkend, heel rustig verteld maar ook op een manier die zegt: iedereen komt die impuls tegen. Het waart rond en overvalt je.

Op een gegeven moment, als ik veel van Proulx verhalen achter elkaar lees, gaan die conclusies mij tegenstaan, ze maken de verhalen erg rond en een beetje netjes, maar de intensiteit is zo hoog en de technieken zo goed toegepast, dat ik die paar slotzinnetjes prima kan hebben.

In ‘Curriculum vitae’ beschrijft Proulx het woelige leven van Leeland Lee aan de hand van de baantjes die hij had en wat er in het nieuws was op dat moment. Lee trouwde en kreeg kinderen, Vietnam was op tv, hij werd tankstationhouder, bij een sekte namen heel veel mensen gif, hij ging in de vleesverwerking, San Francisco verslaat Denver in de football-finale.

Een cv van een gewone man, in het kader van de hele wereld, dat doet Proulx en dat is zeer indrukwekkend. Herleeswaardig.

Ook die jij-vorm en vertelling in ‘Mensen in de hel willen slechts een slokje water’. ‘Je staat daar en zet je schrap.’ Dit is misschien wel het beste verhaal. Over twee gezinnen met flink wat kinderen. In het ene gezin komt een roodkarige verminkte zoon terug uit de stad, opgeraapt door een methodistische dominee in de stad. Hij heet Rasmussen, kortweg Ras. Hij ontpopt zich tot een idiote potloodventer. De zonen van het andere gezin kunnen hem niet uitstaan. De vader van Ras zegt: Pas maar op met je fratsen, ze nemen je te grazen. Ras lacht hysterisch. De vader denkt dat hij inderdaad gek is, maar de jongen blijft in het vervolg wel thuis. Het lijkt te helpen, die preek, maar uiteindelijk hebben de jongens van het andere gezin deze arme Ras al te grazen genomen: ’Ze hebben het al gedaan. Ze hebben het al bij hem gedaan en nog met een smerig mes ook.’

Er volgen nog wat details van Ras’ liesstreek en zijn been, en dat is het. De moeder van Ras voelt vooral schuld: een hopeloze daad met een ander kindje draagt ze als een enorme last met zich mee, dat heeft ertoe geleid dat die jongen zo geworden is.

Wanhoopsdaden, een kort verhaal (slechts 22 pagina’s) over wanhoopsdaden, en eigenlijk over een groot aantal levens in een mistroostig groot gebied dat door Proulx op een onvergetelijke manier op de kaart is gezet: Wyoming.