De Oudheid en het Vlaamse Boekenweekgeschenk

Het gebeurt je toch, je ziet overeenkomsten, verbanden, samenhangen. Ook al lees je voor je lol, het potlood blijft tussen je vingers hangen. De actie in het voorlaatste Vlaamse Boekenweekgeschenk vindt op het platteland plaats, in een verbouwde boerderij, een ‘gerestaureerde villa’, in het nieuwste ook, in een ‘fermette’, maar een met ambitie, naar het voorbeeld van een haciënda, gebouwd met Boomse baksteen. En ook bij de mannen die hun vrouwen achterlaten in huizen die ze nooit gewild hebben, bij het landmetersbureau en de amateur-landmeter, bij de ijsblokjes in de whisky van de slechte vrouwen. Maar heeft het zin, dat potlood? Het is ongetwijfeld geen toeval dat Lanoye hier Claus echo’t, maar komt dat door de klankkast van de literatuur of is het werkelijk betekenisvol? En doet dat ertoe?

Ik zet streepjes in Boekenweekgeschenken, maar waarvoor?

Voor het grote schema van de wereldliteratuur, en zo ja, mag ik daar wel in geloven? Of voor het spel van herkenning en associatie, een eindejaarscitatenpuzzel met parafrase en verwerking?

Vragen, vragen. Ik draai het om. We beginnen met een verschil. In beide novellen overvleugelt een scheiding – bij Claus de gevolgen ervan, bij Lanoye de aanzet ertoe – alle andere verhaallijnen. (Of die indruk na de laatste pagina’s terecht blijkt te zijn geweest, laat ik in het midden.) Maar de aanleiding tot de breuk is bij Claus bijna mythisch gemotiveerd, bij Lanoye domineert de gelijkmatigheid van de moderniteit. Over Vera en Carla, Sybille en Cybele, over het expliciete en de mythe, over het nut van vergelijken.

In De zwaardvis is de scheiding allang achter de rug. Sybille is achtergebleven in de boerderij met haar zoontje met de te grote fantasie, ze brengt haar dagen ledig door, bakkend in de zon. De verschillen tussen haar en haar ex worden vanaf het begin van de novelle uitgespeld, maar de toedracht van de breuk blijft tot laat in het boek onhelder. Waarom is Gerard vertrokken? Omdat elk afwisselend hoofdstuk gewijd is aan de ondervraging van de gedoodverfde moordenaar, denk je al snel dat er fatale oorzaken of gevolgen aan haar alleenstaandheid zijn verbonden.

Bij Heldere hemel moet het allemaal nog beginnen, en er zijn geen doden gevallen. Vera’s Walter belt haar met een bekentenis en zij vervangt de sloten en begint zijn dure whiskeys op te drinken. Met de komst van Carla, Walters nieuwe geliefde, en haar kant van het verhaal, krijgen we zicht op de situatie. Walter is een man van middelbare leeftijd, verliefd geworden op een vriendin van zijn zoon, van half zijn leeftijd dus, heel klassiek, twintigste-eeuws klassiek. ‘De mannelijke menopauze,’ merkt Vera op. ‘Nog zo’n oerkracht waar geen kruid tegen gewassen is.’ En dat Walters vriendinnetje zelf verhaal komt doen, in een wonderbaarlijk gelijkwaardige strijd met haar oudere rivale, ook dat is iets van nu.

1989 – het jaar van verschijnen van De zwaardvis – is het jaar waarin Heldere hemel speelt, maar deze plot van verraad en jaloezie is moeiteloos te transponeren naar 2012. Zo moeiteloos, dat ik ergens in de toneeldialoog tussen de bedrogen echtgenote en de maîtresse een diepe zucht niet kon onderdrukken. Tot dan toe was de novelle zeer onderhoudend, geest, meerlagig. Hier blijft alleen ‘goed geschreven’ overeind, in een weinig natuurlijke woordenwisseling, met formidabel verwoorde eigen gelijken, verrassende troefkaarten – het spel kon me niet boeien, zo plat en voorspelbaar.

‘Ik zeg u enkel dit – u, die aan het begin staat van de calvarie waarin elke passie kan verkeren. Begin nooit met de liefde van uw leven aan de bouw van een fermette. Akkoord, indien je dat gevecht als koppel overleeft, bezit je een ijzersterke band. Je hebt het recht verdiend om samen oud te worden, zij aan zij, tot in het graf. Maar nooit word je nog het koppel dat je was voordien.
[…]
Ik heb te veel geïnvesteerd, mijn lieve schat, en niet alleen in dit huis, om me zomaar aan de kant te laten schuiven in ruil voor jonger vlees.’

In De zwaardvis wordt de meerlagigheid nogal expliciet geïntroduceerd door een verliefde schoolmeester, die een muziekstuk op Sibylle heeft gecomponeerd, en alludeert op de hoofdpersoon, de gruwelijke vruchtbaarheidsgodin Cybele. ‘”Zij is geen lief persoon, maar wel aantrekkelijk. […] Cybele was nogal autoritair. Haar priesters verplichtte zij zichzelf te castreren.” “Dat gaat te ver,” zegt Sibylle Ghysselen. “Of rond te lopen verkleed als vrouwen.”‘

Als even later blijkt dat de scheiding volgde na een castratie, figuurlijk, maar niettemin vernederend, lijkt Claus te triomferen in zijn dubbele leesmogelijkheden. Heel klassiek, voor-Christelijk klassiek. (Overigens heeft Claus zijn klassieke thema door het hele boek verweven, Achille van den Branden analyseert.)

Claus’ daadwerkelijke triomf volgt uiteindelijk in een totaal verrassende transformatie van de Whodunnit tot een Who’s-done-in.

Lanoyes ontknoping is minder spectaculair verrassend, maar hij heeft mijn scepsis overwonnen bij tweede lezing. Van de motto’s, helemaal vooraan, wel te verstaan. Ja, uit Lanoyes eigen toneelbewerkingen De Russen! en Mamma Medea, ijdel is dat, dacht ik, jezelf citeren. Maar nu zie ik het: Medea, de oer-bedrogen-echtgenote, schemert door de dialogen: de bedrogen moeder, de dood van haar kroost, de hemelwagen. In de het ene Boekenweekgeschenk is de Oudheid nadrukkelijk, af en toe té nadrukkelijk aanwezig, in het andere is het een kanttekening in de marge die de diepere laag suggereert.

Twee keer kijken dus: achter het platte realisme van Lanoyes dialogen zit een ander verhaal, en niet een uit 1989.

Of hoe een al te bewuste lezer nog altijd ergens overheen kan lezen.

*

Daan Stoffelsen wil begrijpen hoe hij leest. Wanneer wordt een poging tot objectief lezen subjectief genieten?