7 uur, 2100 gram, 40 tanden, 96 pagina’s
Het Boekenweekgeschenk is niet veel bijzonders, al verschillen de meningen hoe erg dat is. Het zit mij wel dwars, ik heb me wel vermaakt en nog meer geërgerd, maar wat je gegeven wordt, moet je niet tezeer bekritiseren. Of juist wel? Doe je literatuur daar juist niet meer recht mee? Ook de bevallingsscène in De zomer hou je ook niet tegen is niet veel bijzonders. Toch is het nuttig om, net als bij het geschenk van vorig jaar, zo’n generieke scène te bekijken. Elke zin kan iets over een boek, over een schrijver zeggen. In dit geval ondersteunt het noch de lofredes op Dimitri Verhulsts stijl, noch de kritiek die ik erop had. De scène, vanuit stiefvadersperspectief (sorry, plotspoiler), is vooral vlak en weinig concreet. De scène verraadt waarom dit geschenk niet veel bijzonders is.
Er zijn zo al vier manieren om deze verteller zijn vlakheid te verontschuldigen: het contrast met de gepassioneerde relatie die eraan voorafging en ervoor werd afgebroken, de tijdspanne tussen vertelde en vertellerstijd (zestien jaar!), de herhaling, onachtzaamheid. Het mag. Maar werkt het? En hoe dan?
‘De avond voor ze van jou moest bevallen belde ze mij opnieuw, ze voelde jouw komst, en wou zich de zieligheid besparen alleen te zijn op het moment van jouw intrede in het leven. We zijn samen naar de kraamkliniek gegaan. Dus daar stond ik weer, in zo’n verloskamer. Even ongemakkelijk als ik dat mijn vorige keer was geweest. Zeven uur van arbeid, er zijn ergere gevallen bekend. Ze heeft mijn handen tot compote geknepen, in mijn vingers gebeten, mij in haar barenspijnen van alles en nog wat verweten, en uiteindelijk stuurde jij jouw eerste lelijke kreet de wereld in…’
De scène heeft een romantische achtergrond: het is niet zijn kind, maar ze vraagt hem er wel bij. Zou dat pijn doen? Hij wilde geen kind, dus soit. Maar het is wel de liefde van zijn leven, zoals Verhulst dat de afgelopen tientallen pagina’s heeft proberen uit te leggen. Maar de verteller beperkt zich tot feitelijkheden. Ze belde me. We zijn gegaan. Daar stond ik. Er zijn ergere gevallen bekend.
Maar helemaal kaal houdt Verhulst het niet. Geen scène zonder beeldspraak, en deze is in lijn met Verhulsts eerdere ‘kankerstok’ en ‘godenvocht’: de handen tot compote knijpen, dat is zo vanzelfsprekend dat ik het al niet meer voor me zie. En geen Verhulst-scène zonder het net even harder te zeggen: dat eerste geluid is een lelijke kreet. En daar komt de grap:
‘… en sprak de grootste komiek onder de gynaecologen de kerkelijke woorden: “Testiculos habet et bene pendentes.” Aan de basisvoorwaarde om paus te mogen worden was voldaan. Een vroedvrouw legde jou in mijn armen en zei: “Proficiat!”’
Een grap bovendien die even uitgelegd moet worden. En het Latijn (2x) vergroot de afstand. Ten slotte:
‘Twee kilogram honderd. Een geval van dismaturiteit. Sterrenbeeld: Kreeft. Het was 20.36 uur, dat scheen altijd weer belangrijk te zijn. Het precieze geboorte-uur werd in een boekje genoteerd.
Ja, je had testikels en ze hingen goed, Chopin. Maar ik had het meteen gezien. De rest zat minder goed.’
Je kunt je afvragen wat dat sterrenbeeld er toe doet, of de tijd – ‘dat scheen altijd weer belangrijk te zijn’, waarom vertel je het dan nog? Om het vonnis even uit te stellen? En om het volle gewicht op die laatste, strakke zin te leggen? Deze scène is de sleutel voor de verhouding tussen verteller en toehoorder, tussen stiefvader en zoon, en die laatste zin de erkenning van de disbalans daarin. Echt dramatisch wordt het er niet van.
Maar vooral moet je je afvragen waar de moeder is gebleven. Onachtzaamheid. Die naamloze vrouw staat centraal in de novelle, en nadat ze gebeld, geknepen en gescholden heeft, is ze uit beeld. Dat vooral maakt de scène vlak: deze mensen hebben geen relatie. In tegenstelling tot wat die verteller een boek lang zegt, voelt hij in deze scène niets voor die vrouw, niets voor die jongen. Ze zijn getallen: zeven uur en 2100 gram.
Een gegeven paard dient men niet in de mond te kijken. Vooruit, men kan het recht doen: veertig tanden. 96 pagina’s.