‘Ik heb een tweede koffiepannetje gekocht.’
‘Proficiat!’
‘Ja, identiek aan het andere.’
‘Ja, als het oude stuk is moet je een nieuw kopen als je de toekomst wilt lezen, monsieur Qu’bah.’
‘Het is niet stuk.’
‘Hoezo?’
‘Ik heb een reservepannetje gekocht.’
‘Maar je hebt er toch maar één nodig? Die dingen die je bij mijn neef in Brussel koopt, gaan levenslang mee. Onverwoestbaar.’
‘Ja, maar je weet nooit.’
‘U had het nochtans in uw drab kunnen lezen.’
‘Hoezo?’
‘Of uw pannetje kapot zou gaan of niet.’
‘Tja, ik heb nu twee pannetjes.’
‘Maar waarom?’
‘Ik las dat het raadzaam is sommige voorwerpen dubbel te bezitten.’

‘Aha, u las het.’
‘De Spaanse jezuïet Gracián schreef het al in zijn Handorakel en kunst van de voorzichtigheid: “Dubbel bezitten wat noodzakelijk voor ons leven is… Wij dienen niet van één mens af te hangen of van één hulpbron… Laat een van uw eerste leefregels zijn alle middelen tot het verwerven van baat en comfort dubbel te bezitten. Zoals de natuur ons de meest belangrijke en kwetsbare ledematen dubbel schonk, zo dient uw verstand de voorwaarden van uw geluk te verdubbelen.”’
‘We hadden Spanje toch beter helemaal veroverd.’
‘Wat zegt u?’
‘Dat we Spanje… U heeft twee oren, monsieur Qu’bah.’
‘En één neus.’
‘En twee benen.’
‘En twee armen.’
‘Paul had er acht.’
‘U zegt?’
‘Dat Paul acht armen had.’
‘Is dit een Arabisch raadsel?’
‘Nee, geschiedenis.’
‘Geschiedenis?’
‘Ja, Paul de octopus die tijdens het WK voetbal in Zuid-Afrika bekend werd door zijn voorspellingen voor die Manschaft.’
‘Een octopus?’
‘Ja, hij voorspelde zeven wedstrijden voor Duitsland correct, ook de finale Nederland Spanje had hij juist.’
‘Maar…’
‘Hij was trouwens niet het enige dier dat voorspellingen deed; er waren Guinese biggetjes, konijnen, een hond, een ezel…’
‘Door koffie te lezen.’
‘Paul de octopus las in geen geval koffie.’
‘Hoe voorspelde hij dan?’
‘ Er werden twee bakken met mosselen in zijn aquarium neergelaten. Op elke bak stond de vlag van het land dat tegen Duitsland moest voetballen. De bak die hij het eerst opende ging winnen.’
‘Ja, zeg.’
‘Paul werd ereburger in een dorp in Galicië.’
‘Waar ze alle dagen octopussen eten!’
‘Ja.’
‘Maar het was een Duitse inktvis?’
‘Hij werd geboren in het graafschap Dorset.’
‘Hij was dus een Brit.’
‘Ja, maar hij verhuisde naar Oberhausen.’
‘Dus was hij voor Duitsland?’
‘Ja, op het EK van 2008 voorspelde hij Duitsland als winnaar tegen Spanje in de finale.’
‘Deed hij ook de Champions League?’
‘Nee.’
‘Ah.’
‘Hij kreeg ook dreigmails toen Duitsland verloor van Spanje tijdens de halve finale. Hij had het nochtans voorspeld dat ze eruit gingen vliegen. En toen verschenen op de voorpagina’s van de Duitse kranten recepten met inktvis.’
‘Ik sta versteld van uw nutteloze kennis.’
‘Monsieur Qu’bah, Mahmoud Ahmadinejad was niet de enige die in Paul de Octopus een symbool van decadentie en verval van de vijanden van Iran zag.’
‘Een octopus?’
‘Those who believe in this type of thing cannot be the leaders of the global nations that aspire, like Iran, to human perfection, basing themselves in the love of all sacred values, aldus de oud-president van Iran.’
‘Kent u eigenlijk een Arabisch raadseltje?’
‘Of ik wat ken, monsieur Qu’bah?’
‘Of u een Arabisch raadseltjes kent?’
‘Een Arabische sjeik heeft twee zonen. Om te bepalen wie van de twee de erfenis krijgt wil hij ze een kamelenrace laten houden naar de dichtstbijzijnde stad. Degene wiens kameel het laatst arriveert krijgt de erfenis. De broers zwerven lang en doelloos rond en vragen uiteindelijk een oude wijze man om raad. Na zijn advies springen ze op een kameel en racen zo snel mogelijk naar de stad. Wat was de raad van de wijze man?’
‘Euh, even denken, dus om het traagst racen, ik denk… misschien, nee… pfff, was Paul de achtarm nu maar nog onder ons!’
‘U weet het niet?’
‘Dat ze de erfenis moeten delen?’
‘Zoals jullie alles delen in België; kom, wees niet naïef, monsieur Qu’bah!’
‘Euh.’
‘Denk aan uw pannetjes.’
‘Mijn pannetjes?’
‘Ja, wat gaat u ermee doen. Ze zijn identiek dus u gaat ze…’
‘Gebruiken?’
‘Nee.’
‘U gaat ze… verwisselen natuurlijk!’
‘Ja.’
‘Zoals de wijze man de broers aanraadde om van kameel te wisselen. Wie dan het eerste in de stad arriveerde had ervoor gezorgd dat zijn kameel het laatste aankwam en stak zo de erfenis op zak.
‘Aha.’
‘Wat zou je jezuïetje daar op te zeggen hebben.’
‘Dat je niet direct het achterste van je tong moet laten zien. “Je moet je uitlaten alsof je een testament schrijft: hoe minder woorden, hoe minder twist… Er is altijd nog tijd een woord toe te voegen, nooit om er een ongedaan te maken… Wie veel loslaat, wordt snel overwonnen en doorzien.”’

‘Wat is dat toch telkens een bende ellende met die koffie van u, monsieur Qu’bah. U zou uzelf eens bezig moeten zien.’
‘Kunt u zien hoe ik koffie zet?’
‘Wat dacht u?’
‘Ik dacht: u zit in Tunesië, ik in Gent, dus is het niet mogelijk dat u ziet hoe ik met mijn koffie knoei.’
‘Ja, en toch heb ik het gezien, anders had ik er u niet op kunnen wijzen.’
‘Heeft u het in uw koffie gelezen?’
‘Wat dacht u.’
‘Ik dacht: ze heeft het in haar koffie gelezen.’
‘Ik zeg u één ding, monsieur Qu’bah, als u niet zou knoeien, zou u ook veel beter kunnen lezen.’
‘U heeft een punt. Maar ik ben nog aan het leren lezen, u heeft meer ervaring.’
‘U heeft ook een punt.’
‘Dank u.’
‘Dat is dan een dubbele punt, monsieur Qu’bah, en u weet wat er na een dubbele punt komt.’
‘Een citaat.’
‘Geen citaten, monsieur Qu’bah, vertel me gewoon wat u weet. Wat volgt na een dubbele punt?’
‘Een opsomming, een verklaring?’
‘Inderdaad! Ik jammerde in Tunis dubbele punt: “Hoe kon het toch zo uit de hand lopen met die koffie van Qu’bah.”’

‘Ja, maar…’
‘Eén ding stond vast dubbele punt: dit mag nooit meer gebeuren!’
‘Afgesproken.’
‘De volgende afspraken worden gemaakt dubbele punt: er komt een einde aan het geknoei van monsieur Qu’bah inzake het koffielezen; monsieur Qu’bah zal vanaf heden enkel koffie gebruiken die dient om gelezen te worden, zoals de koffie die mijn neef in Brussel verkoopt.’
‘Oké, u heeft een punt, maar hoe heeft u in uw koffie gezien…’
‘Ik ben niet blind, monsieur Qu’bah, ik kan lezen.’
‘Hoe kan het onzinnig zijn te zeggen dubbele punt: “Er zijn mensen die zien’, als het niet onzinnig is te zeggen: “Er zijn mensen die blind zijn”?’
‘Geen citaten heb ik gezegd, monsieur Qu’bah, geen citaten.’
‘U kent Wittgenstein?’
‘Wie?’
‘Maar u weet dat ik hem citeer!’
‘Zoals ik al zei dubbele punt: “Ik ben niet blind.”’
‘Nee, gelukkig.’
‘Mijn oom was blind.’
‘O.’
‘Hij heeft me het koffielezen geleerd. Hij zag niet in het heden, maar des te meer in de toekomst.’
‘Maar hoe kon hij koffie lezen als hij blind was?’
‘Tja, u heeft een punt, maar toch kon hij het, vraag me niet hoe.’
‘Ik vroeg het u net.’
‘Hij had hersenen, en wat we zien is een constructie van onze ogen en onze hersenen.’
‘Dus hij las alleen met zijn hersenen de koffie?’
‘Ik ga u niet alle familiegeheimen verklappen, monsieur Qu’bah, ik heb u ingeleid in het lezen, u op de addertjes gewezen, en op het belang van niet te knoeien, maar de rest moet u zelf ontdekken. Ik ga u niet bij het handje blijven vasthouden, u staat op eigen benen. En als ik u was zou ik als de bliksem naar Brussel vliegen.’
‘Oké, Brussel. Trouwens, weet u wie de AKO Literatuurprijs op zak gaat steken dit jaar?’
‘De wat?’
‘Laat maar, ik las in mijn koffie dat het dinges ging worden.’
‘In dat geknoei van u valt niets goeds te lezen, geloof me, de naam die u zag is niet de naam van de winnaar van die prijs.’
‘Ja, maar het wordt een Nederlander. Mijn kopje is overduidelijk oranje; als je goed kijkt kun je het zien: Orange 021 C.’
‘Ik zou het nog een keer overdoen, als u zich niet belachelijk wilt maken met uw voorspelling.’
‘Met koffie van uw neef uit Brussel.’
‘Inderdaad, dan zal u een naam zien, klaar en duidelijk.’
‘Juist, ja.’
‘Is dat de Amsterdamsche Kiosk Onderneming, die AKO?’
‘Ik ken alleen de afkorting, AKO…’
‘Oké. Au quai, op de kade!’
‘Ik dacht dat oké van de Indianen kwam.’
‘Of van de Amerikaanse spoorwegbeambte Obadiah Kelly.’
‘Ah.’
‘Ieder pakket dat hij in ontvangst nam, bestempelde hij met zijn initialen.’
‘Of Old Keokuk, een indianenopperhoofd die enkele verdragen met O.K. ondertekende.’
‘Ze zeggen dat wie zich in de afkomst van het woord okay verdiept een beerput opentrekt, een beetje zoals je laatste koffie, monsieur Qu’bah dubbele punt: smerig en o zo onduidelijk.’

Er weerklinkt holle bolle ruisss aan de andere kant van de lijn… niet alle eersten zullen de laatsten zijn… klinkt erdoorheen. Ik bestudeer een koffievlek op de tafel, een melancholische meteoriet die op de aarde afstevent. Veroorzaakt hij de ruis tussen Tunesië en mij? Ik wend mijn blik van de vlek af en de ruis verdwijnt. De lijn is weer zuiver…
‘O ja, zuiver? Wel, vertelt u me dan maar eens waarom Eva in een appel beet en niet in een vijg, monsieur Qu’bah.’
‘U bedoelt?’
‘Ik bedoel niets.’
‘O.’

Genesis hoofdstuk drie, vers zes: De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van… dat staat in uw Boek, monsieur Qu’bah.’
‘Mijn boek?’
‘Uw Boek der Waarheid, monsieur Qu’bah, uw schrift met hoofdletter essss…’
‘O.’
‘Zwart op wit.’
‘Het was misschien een vertaalfout.’
‘O.’
‘Of een door elkaar halen van de woorden appel en slecht.’
‘O.’
‘Allebei malus in het Latijn, en een appel lijkt logischer om te eten dan het slechte.’
‘Ja, in een slechte appel zou Eva waarschijnlijk niet gebeten hebben.’
‘Nee. Of ja, want er staat geschreven dat de ogen van zowel Eva als Adam pas na het eten van de appel opengingen; ze konden dus niet zien of de appel rot was.’
‘Ze kon niet in een appel hebben gebeten, monsieur Qu’bah, denkt u toch eens na. Het Paradijs lag in de tropen en daar groeien geen appelsss.’
‘Granaatappels?’
‘Daarin bijt je niet zomaar.’
‘O.’
‘Nee, monsieur Qu’bah, in de tropen groeien geen appels maar vijgen, dus Eva heeft in een vijg gebeten, anders zou ze zichzelf ook niet met vijgenbladeren maar met appelbladeren bedekt hebben.’
‘O.’
‘Appels groeien bij jullie, in de gematigde streken, ver van het Paradijs verwijderd.’
‘Misschien heeft Eva helemaal in niets gebeten.’
‘Hoezo?’
‘Iemand die niet bestaat kan niet in iets bijten.’
‘U als schrijver zou als geen ander moeten weten dat Eva in iets heeft gebeten. Anna Karenina heeft ook in een appel gebeten…’
‘In welk hoofdstuk is dat?’
‘U weet wat ik bedoel, of het geschreven staat of niet, Anna Karenina heeft ooit in een appel gebeten, zoals Eva ooit haar tanden in een vijg heeft gezet.’
‘U kunt toch moeilijk beweren dat Anna Karenina een vrouw met tanden was?’
‘O? Dus Lev Nikolajevitsj Tolstoj heeft haar zomaar uit het niets tevoorschijn getoverd? U weet wel beter, monsieur Qu’bah. De vrouw bestond – in realiteit of in graaf Tolstojs gedachten – hij heeft haar alleen een naam gegeven, zoals de schrijvers van uw Genesis Eva een naam hebben gegeven.’
‘O.’
‘What’s in a name, monsieur Qu’bah, that which we call a rose by any other name would smell as sweet? O Qu’bah, Qu’bah! wherefore art thou Qu’bah?’
‘Tja.’
‘Er zijn er die Eva Lilith noemen en wij moslims noemen haar de vrouw van Adam, anderen Hawwaa. En ze is gestorven in Djedda waar ze ook begraven ligt.’
‘O.’
‘En Wij zegden: “O Adam, verblijf jij met jouw gade in de tuin en eet overvloedig, waar je ook wilt, doch nader deze boom niet, anders zul je tot de zondaren behoren,” Soera De Koe, vers vijfendertig.’
‘O.’
‘Wij liegen niet over een appel.’
‘O.’
‘U moet de uitgestrekte velden van het verleden ploegen, monsieur Qu’bah.’
‘Ik heb geen ploegscharen.’
De holle bolle ruis komt weer op, een paar woorden zijn herkenbaar, doorprikbare woorden: zwaarden bijvoorbeeld en sssikkelen.

Al gauw krijg ik een mail uit Tunesië: de taal nuanceren! ‘Zij konden hun zwaarden niet tot ploegscharen smeden omdat er in de oudtestamentische tijden geen ploegscharen bestonden. PS: en hoe konden de Wijzen uit het Oosten komen? Ze zagen een ster in het oosten. Dus: zij waren in het oosten en zagen de ster of ze zagen de ster aan de oostelijke sterrenhemel en kwamen uit het westen. Logica!’

De ruis is verdwenen. Wat overblijft is logica; logisch. Een Arabisch woord voor logica is mantiq, een woord opgebouwd rond het stamwoord nataqa wat onder andere spreken, ondervragen en omsingeld zijn betekent. Andere woorden van de drie stamletters n, t en q afgeleid zijn bijvoorbeeld mintaqa wat voor zone, buurt of territorium kan staan.  Nog een ander woord met dezelfde stamletters is nitaq; een gordel, een ring, een limiet en een cirkel. Arabische logica en cirkels hebben dezelfde stam; een paradijselijke slang die in haar eigen staart bijt: de eersten zullen de laatsten zijn.

Telefoon:
‘In uw levend Boek der Waarheid staat geschreven: ‘Er zijn eersten die  de laatsten zullen zijn, en er zijn laatsten die de eersten zullen zijn. Lucas, hoofdstuk dertien, vers dertig.’
‘Ah.’
‘Nuanceren, monsieur Qu’bah, nuanceren en de woorden niet naar uw hand zetten; het staat letterlijk in uw koffievlek: verrijk uw taal, koffielezer!’
‘O.’

Als je goed kijkt, en dat kun je maar beter doen, zie je een zelfportret in de koffie. Een zelfportret, al dan niet in de koffie, kan verschillende dingen betekenen: geluk, reflectie of ‘nee ik ben geen reproductie maar een zelfportret’. Het zelfportret kennen we vooral van de schilderkunst, van Michelangelo, Rembrandt van Rijn, Diégo Velázquez via Vincent van Gogh, Egon Schiele, Fridha Kahlo tot Francis Bacon en Gilbert & George. Allemaal hebben ze zichzelf afgebeeld op doek, allemaal hebben ze zichzelf de vraag gesteld: ‘Wie ben ik?’ De een heeft zichzelf plechtig voorgesteld, misschien uit dankbaarheid voor een mecenas, de ander als grap in een groot gezelschap in een spiegel bijvoorbeeld, nog een ander vervormd: een psychologische momentopname. Veel fotografen hebben zichzelf gefotografeerd; iedereen fotografeert zichzelf vandaag. Ook iedere koffiedrinker fotografeert zichzelf dagelijks in zijn kopje koffie; met of zonder melk, bewust of niet, elke dag wordt een deel van onszelf in de koffie gereflecteerd en drinken we onszelf als het ware op. Iedere ochtend, zou je kunnen stellen, verdwijnen we een stuk in onszelf, en vloeien we in een donker koffiemeer waarin onze herinneringen liggen opgeslagen. Alles is reflectie, daar herinneren de maan en de rivier ons aan, en de ekster die stukjes glas naar zijn nest meeneemt. Waarom een ekster dat doet? Omdat hij van blinkende voorwerpen houdt? Of omdat hij zichzelf kan zien in een klein stukje glas? Omdat hij zich afvraagt: ‘Wie is die vreemde vogel?’ Als apen en olifanten zichzelf in een spiegel herkennen, waarom eksters dan niet?

‘Het zijn toch vervelende beesten, monsieur Qu’bah, ze maken amok, ze stelen eieren en eten jongen.’
‘Zijn er eksters in Tunesië?’
‘Monsieur Qubah, dat zou een vogelaar als u toch moeten weten.’
‘Ik weet niet alles.’
‘Er is de Arabische ekster, de Zwartsnavelekster, de Geelsnavelekster, en wij hebben de Pica pica Mauritanica.’
‘En lijkt die op onze ekster?’
‘Hij heeft een iets langere staart, zijn vleugels zijn iets korter en er zit wat minder wit in, én hij heeft een kaal blauw plekje achter het oog.’
‘Wacht es even, staat hij niet op de postzegel van de reclame die uw oom me onlangs heeft gestuurd?
‘Dat zou kunnen.’
‘Een momentje…’
‘Ik heb alle tijd.’
Ik vond de enveloppe tussen de stapel oud papier.
‘Ja, kijk, hier staat hij, op een takje en ernaast de kaart van Afrika waarop Tunesië, Algerije en Marokko in het rood staan aangeduid… République Centrafriquaine…’
‘Dat moet hem zijn.’
‘Wat gek, onderaan de postzegel staat: Pie à bec jaune.’
‘Dat is fout, het is geen Geelsnavelekster.’
‘Nee, op de tekening heeft hij een donkere snavel.’
‘De Geelsnavelekster heeft een heldergele snavel en een kaal plekje rond het oog.’
‘U weet veel van vogels?’
‘Ja, u heeft het me geleerd. Als u in uw koffiemeer zou duiken zou u het verschil tussen een ekster van bij u en een ekster van hier zien.’
‘Ja, maar het blijven nare beesten, niet?’
‘Breek me de bek niet open. Ik heb een buks van mijn buur geleend en ga door dat nest schieten.’
‘Nee?’
‘Ja, en dan hoop ik dat ik raak schiet en hang ik een dode ekster aan een stok. Dat zal de andere eksters weghouden.’
‘Is dat niet een beetje al te drastisch? U kunt ook bomen omhakken of palen zetten en er donkere draad tussen weven.’
‘Ik heb geen bijl en geen palen.’
‘Uw buurman misschien?’
‘Mijn buurman, laat me niet lachen, die kent het verschil niet tussen en aks en een buks. Kunt u het geloven, monsieur Qu’bah, en ik weet niet of het waar is, ik heb het op de markt gehoord, maar mijn buurman zou, ik hoef u niet te vragen dit voor uzelf te houden, mijn buurman zou zich ’s avonds als vrouw verkleden en buikdansen voor zijn schaap… tegen u gezegd en vooral gezwegen, monsieur Qu’bah, omdat het schaap dan ook gaat dansen en het vlees malser zou worden, mijn buurman heeft namelijk maar zeven tanden, ik heb altijd gezegd, die tanden… maar ja… hier… je moet er wat… suiker… ik zeg…’
Ik ben ondertussen in mijn koffiemeer gedoken en bevind mezelf in het Hessisches Landesmuseum in Darmstadt voor het schilderij De ekster op de galg van Pieter Bruegel de Oude. Mijn blik wordt naar het midden van het idyllische landschap gezogen, naar een galg waarop een ekster zit. Ik hoor iemand zeggen dat die ekster symbool staat voor de clapphige tongen, de lastertongen, de verraders en verklikkers die door hun geroddel en geklets mensen aan de galg praten. ‘Misschien verdient die ekster volgens Breugel ook de galg,’ zegt iemand. Als ik goed kijk, en daar ben ik vanuit gegaan, ik moet goed kijken, dan zie ik op een boomstronk net voor de galg een tweede ekster. Bruegel zag duidelijk en scherp in zijn koffie dat wij door roddelaars en verraders in het oog zouden gehouden worden, door Big Brother en de NSA, het blok aan ons been, de klappende vuilbekeksters die zelf de galg verdienen.

Kijk nu toch eens naar dat vogeltje in mijn kopje; net een ijsvogeltje dat zit te wachten om toe te slaan! Logisch is het wel, ja, door de zachte winter zijn er vandaag in België en Nederland meer ijsvogels dan een paar jaar geleden. Onlogisch is het ook, afgaande op de naam van het vogeltje, die hebben namelijk niets met ijs. Nee dus, als er één ding is waar ijsvogels het moeilijk mee hebben is het wel ijs. In het ijs kunnen ze niets vangen. Een schrijver vertelde me tijdens een borrel over een dichtgevroren meer waarop een aantal ijsvogeltjes dood lagen. ‘Een vreselijk mooi beeld,’ zei hij, ‘het deed me aan nine eleven denken.’ Volgens hem moeten de ijsvogeltjes gedacht hebben dat het water van het meer niet bevroren was en zijn ze daarom met een enorme snelheid te pletter gestort op de ijslaag waaronder hun prooi zwom. Toen ik hem wilde vragen of hij er echt vanuit ging dat ijsvogeltjes kunnen denken, zwaaide hij breed glimlachend naar een vertaalster die geïnteresseerd was in een roman van hem.

Maar goed, de meeste ijsvogels vind je dus niet in het noorden, maar in de tropen, vissend in heldere beekjes en rivieren met stromend water… en dan: een blauwe flits en een harde vérdragende herhaling van een tsjiettoon en hup, een jonge vlagzalm in de bek! En nu is er een ijsvogeltje in mijn kopje geland en dat is altijd goed nieuws. Eerst en vooral wil dat zeggen dat de donkere gestalte, Molenaar, de magere leeuw in koffiehuis De Mokabon, de bal volledig missloeg aangaande zijn voorspellingen over Nederland en het WK. Zij die de ijsvogel kennen, weten dat hij blauw oranje is gekleurd. Wat dat wil zeggen? Dat Oranje de finale speelt tegen Les Bleus van Frankrijk of tegen de Albicelestes, de in het wit en hemelsblauw gestoken Argentijnen.
‘En de Goddelijke kanaries van Brazilië?’ klinkt het aan de andere kant van de lijn. Ik had mijn telefoon naast mij gelegd toen ik de post in de bus hoorde vallen, en nadat ik de post had doorgenomen en mijn espresso in één keer naar binnen had geslagen, openbaarde zich het ijsvogeltje, terwijl aan de andere kant van de lijn een onophoudelijk geratel weerklonk. Ik dacht dat er iets met mijn oor was.
‘Ik heb geen kanarie in mijn kopje gezien.’
‘Nee, maar als je je kopje draait is er geen vogeltje maar een konijntje te zien…’
‘Hoe weet jij wat er op de bodem van mijn kopje staat?’
‘… en dat konijntje voorspelt de finale, niet de ijsvogel.’
‘O, en wie speelt volgens het konijn de finale?’
‘Nederland en Frankrijk en misschien Argentinië.’
‘En Brazilië dan?’
‘Tja, waarschijnlijk. Heb je trouwens vandaag post gekregen?’
‘Ja.’
‘En?’
‘Bedankt voor de folder.’
‘Is hij uit Brussel gekomen?’
‘Ja.’
‘Mooie aanbieding, niet? Bij aankoop van een koperen koffiekannetje met lange steel een tweede gratis.’
‘Ja.’
‘Onverwoestbaar die kannetjes van mijn broer. Ik gebruik het mijne al heel mijn leven om te voorspellen. Ik zou geen ander willen.’
‘Waarom dan een tweede gratis?’
‘Het is ook nooit goed.’
‘Dat zeg ik niet, maar als die kannetjes onverwoestbaar zijn, waarom dan geen, ik zeg maar wat, gratis koffie in plaats van een tweede kannetje?’
‘… heeft… veel… ingesla…’
‘Excuses, de verbinding is niet goed? Wat zei je?’
‘Dat mijn broer…veel heeft… gen!’
‘Nog een keer.’
‘Dat mijn broer te veel kannetjes heeft ingeslagen en plaats te kort heeft. Je hebt geen besef wat een vierkante meter winkelruimte vandaag in Brussel kost, Qu’bah.’
‘Oké, maar zo’n kannetje is een vuist groot.’
‘Zeg het hem zelf, het was niet mijn idee om twintigduizend kannetjes te kopen.’
‘Twintigduizend?’
‘Ja, twintigduizend.’
‘Dus moet hij er tienduizend verkopen om ze allemaal kwijt te geraken.’
‘Juist.’
‘Jezus!’
‘Nee, statistiek, Qu’bah, statistiek. De helft van de Brusselse huishoudens bestaat uit alleenstaanden.’
‘En?’
‘Die drinken allemaal koffie.’
‘En?’
‘Die hebben allemaal een koffiekannetje nodig.’
‘Jezus.’
‘Nee, statistiek. We zien het marktaandeel van de private labels sterk toenemen. Ook de Arabische koffie verkoopt beter dan de traditionele merken. Als ik geld had zou ik goed weten welke aandelen ik zou kopen. Arabische koffie, kan niet misgaan.’
‘Ik dacht dat de totale koffiemarkt momenteel dalende was.’
‘Er wordt meer koffie buitenshuis gedronken, alcoholcontroles en zo, maar in België wordt gemiddeld vijf en een halve kilo koffie per jaar per hoofd gedronken, in Brussel is dat goed zes kilo. Ik voorspel een stijging van het marktaandeel van de Arabische koffie. Wij hebben hem per slot van rekening naar jullie gebracht.’
‘Was dat niet die Ethiopiër met zijn geiten?’
‘Dat is detailkritiek, wij komen per slot van rekening allemaal uit Ethiopië.’
‘Vertel je me dat verhaal nog eens?’
‘Nu?’
‘Ja, het verleden is morgen beter dan de toekomst, is het niet?’
‘Goed dan. Er was er eens een herder in Ethiopië die zijn geiten wegjoeg van een struik met wilde bessen. ’s Nachts gezeten tegen een olijfboom, zag hij zijn geiten opgewonden en actief ronddartelen. De verbaasde herder bracht de bessen naar de abt van een klooster en vertelde hem wat er met z’n geiten aan de hand was. ‘Als wij nu eens van die bessen zouden eten,’ zei de wijze man, ‘dan kunnen we met z’n allen wakker blijven om tot God te bidden.’ De volgend dag ging hij naar de struik waarvan de geiten gegeten hadden, plukte een kom vol bessen en experimenteerde ermee. Hij kookte ze en brouwde er een donker drankje van. Toen de monniken ervan gedronken hadden konden ze nachtenlang…’
‘Hallo? Ik hoor alleen gekraak… hallo?’
Ik hang op en kijk: het ijsvogeltje in mijn kopje is een geitje geworden.

Ik mis Tunesië. Ik mis de diepzwarte zwaluwkoffie en het oranjebloesemwater. Ik mis het buitelende Arabisch van de jasmijnverkoper met de dikke brilglazen. Ik mis de ruisende cassetterecorder in de taxi die me naar de haven brengt. Ik mis het geroddel van de Middellandse zee, het nasmeulen van de harissa in mijn ochtendmaag, de glimlachende kooltjes op de waterpijp die me bespioneren, de bedwelmende appeltabak. Ik mis de kalligrafieën en de broederschap, de oliebollenzoete bambaloni. Wanneer kan ik weer in je thuiskomen, mijn geliefde schoonvaderland? Wanneer kan ik mijn vleugels uitslaan? Ik voorspel weinig goeds, de realiteit is hard en onvoorspelbaar in Vlaanderen, er staat een leeuw in mijn koffie die me met beide voeten op de grond klauwt. Iedereen kwettert in koffiehuis De Mokabon, iedereen is modern de ochtend nadat een gele golf over Vlaanderen is getrokken… Een nieuwe lente, een nieuw geluid?

‘Het Vlaams nationalisme is een perverse variant van het fascisme… de kleinburgerlijkheid van het volk wordt aangewakkerd door één man met één gezichtspunt onder één vlag…’
‘… en een derde van de Vlamingen loopt in de val…’
‘Binnenkort de helft…’
‘Ja, ons onderwijs behoort tot het beste ter wereld…’
‘Mooie vlag toch die klauwende leeuw?’
‘En een intellectuele voorzitter…’
‘Jammer van zijn programma…’
‘Een intellectueel legt verbanden die niemand anders ziet, maar wel relevant zijn…’
‘… en een politicus is liever met z’n allen dwaas, dan wijs op z’n eentje…’
‘Het Vlaams nationalisme is een hakbijl in handen van een bende kleine kinderen… is dat een relevant nieuw verband?’
‘Mag ik dat opschrijven?’
‘…. verwende kinderen, meneer Qu’bah, twee garages, twee auto’s, twee spaarrekeningen… terwijl Wallonië een tafelschuimer en een parasiet is, een PS-maffia die van de long van België een industriële Sahel heeft gemaakt… ’
‘Is dat Claus?’
‘België is als het eengemaakte Duitsland… het marcheert niet.’
‘Binnenkort zal het wel marcheren…’
‘De Ganzenpas!’
‘De vogeltjesdans!’
‘Caesar heeft met zijn De bello Gallico aangetoond dat een landstreek in drie delen uiteen moet vallen om zich geciviliseerd te kunnen noemen.’
‘Concordia res parvae crescunt.’
‘… je kunt een land niet regeren op basis van nationale identiteit… je moet het vanaf de straat opbouwen, dat is de realiteit, van de straat tot de staat, dat geldt voor België, voor Duitsland en voor Europa…’
‘En Tunesië.’
‘En de taal?’
‘Duitsland?’
‘Het gaat erom wie op zijn terrein de lakens mag uitdelen, niet of je een Turk of een Vlaming bent… waar je woont, dat is de essentie, niet welke taal je spreekt of voor welke god je op de knieën gaat…’
‘Volgens de BBC hebben protestantse en katholieke leiders in Europa diepgewortelde instincten die de eurozone uit elkaar trekt…’
‘Zoals?’
‘Hun visie op schuld…’
‘Een nationale identiteit is volkomen achterhaald, er is altijd migratie geweest, er zijn altijd mensen op zoek naar een beter bestaan, naar water en eten…’
‘En koffie.’
‘Zit in onze genen, we zijn zigeuners…’
‘Vuur, u heeft het zelf geschreven, Koubaa.’
‘Wat denkt u, gaan de nationalisten de ministerspost van cultuur opeisen?’
‘Wat valt daar te verdienen?’
‘Wat denkt u, meneer Qu’bah, gaan ze ons monddood maken en het volksdansen stimuleren zoals in Barcelona… u kent Barcelona toch goed en u weet wie daar aan de macht is natuurlijk.’
‘In deze koffie lees ik dat de nationalisten elke vorm van tegenwind zullen proberen te keren, ja, probleem is dat zij ook niet inzien dat de economie valt of staat met een brede kijk…’
‘U bedoelt?’
‘Erst die Moral, dan volgt het vreten vanzelf, dat is de toekomst.’
‘Niets van,’ riep een lang donker gestalte dat de deur van het koffiehuis openduwde, ‘ik spreek in naam van Molenaar, en Molenaar heeft voorspeld dat ten eerste: de vogelgriep weldra zal muteren, dat ten tweede: de mensheid in augustus een schouwspel te wachten staat waarbij de hemel van het noordelijk halfrond met lichten van allerhande kleuren gevuld zal zijn, dat ten derde: de Paus van Rome met de dood zal worden bedreigd nadat zal uitlekken dat het Vaticaan banden heeft met de Italiaanse en internationale maffia, dat ten vierde: verzakkingen en bevingen ontstaan door steenkolenwinning België zullen doen wankelen en dat ten laatste: het Nederlandse elftal ondermaats zal presteren op het WK in Brazilië en geen schijn van kans maakt om een ereplaats te halen, aldus sprak Molenaar,’ en de donkere lange gestalte trok de deur weer dicht en duwde de deur weer open: ‘En o ja, dat de Nederlandse farmaceutische industrie zwaar onder vuur zal komen te liggen mede door het feit dat onderzoek zal uitwijzen dat er al jarenlang kostbare maar onwerkzame medicijnen geproduceerd en verstrekt zijn. In het bijzonder het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen zal negatief in het nieuws komen, aldus Molenaar.’
En weg was het donkere gestalte.
‘Et maintenant, Qu’bah?’
‘Het leek een beetje op een magere leeuw, ja toch?’

‘Maar de Arabische lente was toch onvermijdelijk? Daarvoor was het niet nodig om koffiedik te lezen, monsieur Qu’bah, een klein kind wist al voor de lente uitbrak dat ze ging komen?’
‘Is dat zo?’
‘Ik wist het in alle geval.’
‘U dacht dat er een ommekeer ging komen, u wist het niet.’
‘Ach ja, u begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ja, maar u gebruikt de verkeerde woorden.’
‘Comment?’
‘We gebruiken het woord weten als wat we weten waar en kenbaar is, en de Arabische Lente was niet kenbaar. Veel mensen zagen het niet aankomen. Ze konden het niet weten.’
‘Ik wel.’
‘Nee, u wist het niet, uw taalgebruik maakt de wereld kenbaarder dan hij is, uw woorden helpen een illusie in stand houden.’
‘Ach, schrijvers en kommaneukerij; u begrijpt toch wat ik bedoel, na de winter komt de lente.’

‘Daar gaat het niet om, het gaat om het juiste werkwoord.’
‘Ik ben moe, weet u hoe laat het is?’
‘Dat weet ik zeer goed…’
‘Bent u dat zeker?’
‘Zeer zeker.’
‘Of denkt u dat u weet hoe laat het is; bent u zeker dat uw uurwerk niet achter loopt?’
‘Ik heb er vier.’
‘En die liegen niet?’
‘Ik denk het, ja.’
‘Dus u weet het niet zeker?’
‘U dwaalt af, mijn punt is dat we ervan uitgaan dat we het verleden kunnen begrijpen, en dat we uit dat verleden de toekomst kunnen afleiden, maar zo werkt het niet.’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Dan kon u toch niet weten dat de Arabische Lente ging uitbreken…’
‘Dat heb ik niet beweerd…’
‘Jawel, nog geen minuut geleden zei u dat u het altijd al had geweten dat de revolutie voor de deur stond, dat u geen helderziende hoefde te zijn om dat de voorspellen…’
‘Nu legt u me woorden in de mond die ik nooit heb uitgesproken…’
‘Maar u heeft toch gezegd dat u wist dat de Arabische Lente voor de deur stond, dat gaat u toch niet ontkennen…’
‘Wat ik precies gezegd heb, weet ik niet meer, monsieur Qu’bah, ik weet alleen dat je blind moest zijn om het niet te zien aankomen… een soort buikgevoel…’
‘Goed, maar u wist het niet.’
‘Als u het zegt.’
‘Ik wist het…’
‘U wist wat?’
‘Dat u dat ging zeggen…’
‘Dus wat ik ging zeggen was waar en kenbaar.’
‘Ja, nee, u draait de dingen om…’
‘Ach zo.’
‘U begrijpt best wat ik bedoel.’
‘Om eerlijk te zijn, niet echt, u bazelt maar over taalgebruik en verleden en toekomst, maar wat is de zin ervan?’
‘Dat ik-heb-het-altijd-al-geweten zware gevolgen kan hebben, persoonlijk en maatschappelijk… niemand wist uiteindelijk dat de Arabische Revolutie ging uitbreken…’
‘De blinden niet, nee.’
‘Niemand kon voorspellen dat op elf september 2001 de wereld ging veranderen.’
‘Al Qaida had informatie naar de CIA gestuurd waarin stond dat ze een grote aanslag tegen de Verenigde Staten aan het voorbereiden waren.’
‘Maar niemand kon weten dat zich op dinsdag elf september twee gekaapte passagiersvliegtuigen in de Twin Towers van het WTC zouden boren, dat is… achterafkennis.’
‘Als u het zegt.’
‘Dat zeg ik niet, maar Daniel Kahneman.’
‘Is dat een Jood?’
‘U meent het?’
‘Ik meen wat, monsieur Qu’bah?’
‘Dat u die vraag stelt?’
‘Ik wil gewoon weten of die Kahneman een Jood is.’
‘Ja, maar die vraag roept onvermijdelijk… dingen op.’
‘Uw associaties zijn niet de mijne, u gaat ervan uit dat een Arabische vrouw het woord Jood niet kan gebruiken zonder er het verleden of de Gazastrook bij te betrekken.’
‘En doet u dat niet?’
‘Als ik wil weten of Kahneman een Jood is, is dat omdat ik wil weten of het een Jood is, niet meer en niet minder, u gaat ervan uit dat ik daar andere bedoelingen bij heb, u interpreteert mijn vraag en betrekt er het verleden bij…’
‘Dat is toch niet abnormaal…’
‘Nee, maar u denkt dat u uzelf en het verleden begrijpt en dat u daaruit de toekomst kunt lezen, wel, monsieur Qu’bah, u heeft nog een lange weg af te leggen, u zit er weer een geschiedenisje bij te verzinnen, altijd een verhaaltje achter de hand, geloof me: u zit er goed naast deze keer; zegt u me eerlijk wat u in het koffiedrab heeft gelezen?’
‘Het enige wat ik me herinner is een cirkel op de tafel, een afdruk van de bodem van mijn kopje…’
‘Een ei?’
‘Nee, het leek meer op een ballon.’
‘Ik wist het, een ballon: deze koffielezing is doorprikbaar, monsieur Qu’bah, daarvoor had u mij niet midden in de nacht lastig moeten vallen.’

‘Als u midden in de nacht zonder koffie zit kunt u het ook Qvigstad vragen, monsieur Qu’bah, als u het fijne van de zaak wil weten, moet u bij Qvigstad zijn. Dat is een metafysicus. Die weet alles van het hiernamaals, de toekomst duizend jaar na nu, het leven na de atoomoorlog, embryo’s in reageerbuizen. En nog veel meer… de aandelenkoers… de inflatie… de letteren… en altijd met de glimlach.’
Al goed en wel, maar hoe doe je zoiets: het vragen aan Qvigstad; gesteld dat hij nog leeft? En dan, misschien nog duizend-en-één keer belangrijker: wat vraag je Qvigstad? Je moet natuurlijk een idee hebben van waar je naar toe wilt, een doel so to speak.
‘O nee, monsieur Qu’bah, alles staat geschreven, Maktub, zoals wij hier zeggen, Maktub… het ligt vast, uw verleden en uw toekomst, u moet het alleen nog lezen, in uw koffie.’
‘Of het aan Qvigstad vragen?’
‘Ja, dat is nog beter dan koffie, vraag het aan Qvigstad.’
‘En waar vind ik die Qvigstad?’
‘Gebruik uw verbeelding, koffielezer!’

Qapel, Quaadman met d en dt, Quaasteniet, Quellhorst, Quirido en Querido, Quts en… Qvigstad.
‘Spreek ik met Qvigstad?’
‘Wat dacht u?’
‘Ja, ik bedoel… u bent het?’
‘Nee, ik ben Qvigstad, wat wilt u weten?’
‘Ah… ik, euh, Tunesië heeft me naar u verwezen, ze zeiden dat u beter bent dan koffiedrab.’
‘Zo, beter dan drab, nou, ik heb een hamer met een lange steel, als Tunesië dat wil zeggen.’
‘Nee, ja, Qvigstad, ze zeiden dat u de toekomst kunt zien…’
‘Zien?’
‘Voorspellen.’
‘Zoals ik al zei, ik heb een hamer met een behoorlijk lange steel.’
‘En daarmee kunt u voorspellen wat…’
‘Ja, als Tunesië het zegt.’
‘Wat ik eigenlijk wilde vragen is of de literatuur een toekomst heeft?’
‘Ik heb alleen een hamer, geen sikkel.’
‘U bedoelt?’
‘Dat ik alleen een hamer heb en geen sikkel.’
‘En de toekomst van de letteren?’
‘Zolang er onduidelijkheden zijn, zal er literatuur zijn.’
‘Maar staat de boel niet op instorten? Stapels op stapels op stapels… een boekentoren van Pisa… een boekenberg…’
‘Klimmen.’
‘… auteurs op zoek naar de grootste gemene deler… als het maar verfilmbaar is…’
‘Literatuur is per definitie niet verfilmbaar… wel beklimbaar.’
‘Maar de realiteit is anders.’
‘Daarom heb ik een hamer met een behoorlijk lange steel, ziet u.’
‘Aha.’

‘En?’
‘Ja, die Qvigstad is er me eentje, een kerel uit een stuk, springt over bergen en rivieren met een rugzak vol keien en stenen, kijkt naar de wereld alsof hij van hem is… hij doet me aan Frank Zappa denken… aan God… de schepping doorprikken… longen vullen, hamer in de lucht zwieren… de middelvinger.’
‘U kunt de wereld ook wakker schudden door uzelf in brand te steken, dat hebben we hier in Tunesië gezien… ik las het in mijn koffiedrab… een lange lange rij zich-naar-god-weet-waar-vertakkende dominosteentjes… en het stopt nooit, het blijft zich uitgeslapen uitbreiden, monsieur Qu’bah, zoals Europa dat zich aan het uitrekken is…’
‘Zou dat in de literatuur ook kunnen, zo’n zelfverbranding, een bom onder die boekenberg?’
‘Dat moet u aan Qvigstad vragen.’

‘Angsthazen… mijn deur staat open.’
‘Inbrekers?’
‘Kunnen altijd binnen, daarom zijn het inbrekers.’
‘Zitten er te veel sloten op onze letteren?’
‘Wat denk je zelf?’
‘Dat we allemaal kleine goden moeten zijn…’
‘Zegt wie?’
‘… dat er geen fouten gemaakt mogen worden, alles gepolijst, proper, veilig… ons lijf, onze romans, onze steden, onze tanden…’
‘Wie we zijn is van minder belang, monsieur Qu’bah, wat we willen, daar draait het om… waar wilt u staan binnen pakweg vijf jaar?’
‘Ik had gehoopt dat u dat zou kunnen zeggen.’
‘Ik heb een hamer met een steel van een halve meter, en ik heb moeder aarde een tand uitgeslagen, als u wilt dat de literatuur zich geen vijf jaar meer blijft opstapelen, moet u haar niet bedrijven, maar met een hamer te lijf gaan.’

‘En?’
‘Ik heb een hamer nodig.’
‘Een neef van mij heeft een winkeltje in ijzerwaren, hij heeft vast en zeker wel een hamer…’
‘Ik heb een behoorlijk grote nodig.’
‘Dat moet u aan Qvigstad vragen, hij heeft er een met een heel heel lange steel.’

Er lacht een Chinees duiveltje op de bodem van mijn kopje. Het kan evengoed een neus zijn. Een vierkante. Ik bel Tunesië: ‘Er zit geen logica in, monsieur Qu’bah, u kunt de toekomst niet voorspellen uit een verleden dat u niet kent… er is geen formule…’ Arabische logica van een koffiediklezeres. Ze gaat onweerlegbaar verder: ‘Het gaat erom waar u begint met kijken, doet u dat bij het oortje of juist niet, uw standpunt is van wezenlijk belang, zoals de kleur van de drab dat is.’
‘De kleur?’
‘Oui, la couleur… donkere drab is niet gunstig, lichte wel, en niet alleen de drab heeft een vorm, ook het wit van uw kopje tussen de drab is leesbaar… het is dus best mogelijk dat u in de drab een duivel zag en in de witte tekening van uw kopje een vierkante neus.’
‘En is dat goed of slecht nieuws?’
‘De duivel in uw kopje wil zeggen dat oude vrienden kwade plannen voor u beramen, de neus dat er iemand raad zal komen vragen.’
‘Is dat niet tegenstrijdig?’
‘Monsieur Qu’bah, denkt u toch eens logisch na…’

‘Excuseer, het is nogal laat en ik heb de hele dag…’
‘Als er dus een oude vriend om raad komt vragen, weet u wat u te wachten staat.’
‘O ja?’
‘Laat hem…’
‘Kan het ook een haar zijn?’
‘Vous dites?’
‘Of het ook een oude vriendin kan zijn?’
‘Ik zeg u: laat hem of haar voor geen geld van de wereld binnen, u haalt de duivel in huis, dat staat in uw drab te lezen, het Paard van Troje, monsieur Qu’bah, het Paard van Troje!’
‘In de drab op mijn schoteltje zag ik duidelijk een onderzeeër…’
‘Met of zonder periscoop?’
‘Zonder.’
‘Zeer vervelend, zeer vervelend… was het geen platvis?’
‘Eventueel, ja.’
‘Ziet u wel: gebruik uw intuïtie, zegt de platvis, koffielezer, gebruik uw instinct als er een oude vriend voor de deur staat.’

4 maart 2014, wat zeg ik? 5 maart 2014, er staan twee lelies als periscopen van een kolossale onderzeeër in mijn tuintje in bloei; in het parkje tegenover mijn schrijfkamer de eerste witroze bloesems aan de kerselaar. In plaats van te werken zoek ik in een oude doos oude foto’s van oude vrienden. Ik vind er een drietal: een Chinees, twee Vlamingen en een Hollandse, vier dus. Als een van hen aanbelt laat ik ze niet binnen; de Hollandse zeker niet.

Maar hoe herken je oude vrienden vijfendertig jaar later? In het geval van de Chinees moet dat lukken, hoewel je niet elke Chinees die aanbelt de toegang tot je huis kunt ontzeggen omdat het een Chinees is, wat trouwens ook voor Amerikanen, Oost-Europeanen en Oegandezen geldt; en wat doe je in het geval zo’n Oegandees zegt: ‘I’m your friend.’ Moet je dan vragen of hij een nieuwe, een oude of een neutrale vriend is. Je weet niet wat je in huis haalt.

Ik overweeg sterk als koffie niemand meer binnen te laten. Telefoon. Tunesië. ‘Welke koffie gebruikt u eigenlijk, en welk kannetje?’
‘Douwe Egberts en een Turks kannetje.’
‘Monsieur Qu’bah, u moet café Bondin gebruiken, of Sadok Ben Yedder, mijn neef heeft een zaakje in Brussel, daar vindt u alles wat u nodig heeft om goed te lezen, ook kannetjes, Arabische kannetjes… u wilt toch niet leren paardrijden op een paard met twee poten? Ga naar Brussel, met mijn groeten, mijn neef zal een redelijk prijsje voor u maken.’

Ik naar Brussel. Met de trein. Om koffie. En een kannetje. Tunesische. Onderweg lees ik in mijn Starbucksbekertje dat volgend jaar een oude vriend de Libris wint. Er lacht een duiveltje in mijn neus. Het wil eruit, ik snuit, rijd achterwaarts de toekomst binnen: Tunesië dient een aanvraag in voor lidmaatschap van de Europese Unie. Brussel-Zuid. Dat komt logischerwijze uit.

Er werd mij verteld dat mijn overgrootmoeder als geen ander bij toeval opengeslagen Bijbelteksten kon interpreteren, mijn grootvader kon aan zijn eksteroog en in de gedragingen van spreeuwen, mussen en reigers het weer voorspellen en mijn vader is een krak in getalanalyse. De waarzeggerij stroomt door mijn aderen, ik ben ermee opgegroeid en ze blijft zacht in mij zinderen: een paar zomers geleden heb ik van een Tunesische vrouw uit Sidi Bou Saïd de kunst van het koffielezen geleerd. Omdat ik wat in geldnood zit, heb ik besloten mijn waarzeggerij in praktijk om te zetten. Ik zal me beperken tot voorspellingen betreffende de literatuur en haar vele verschijningsvormen; aan de hand van de kleuren en vormen die zich in een kopje ontsluiten zal ik in haar binnenste kijken. Ik zal zwakke en pijnlijke plekken in haar zien en de toekomst van haar schrijvers en auteurs lezen.

De eerste Turkse koffie die ik bereidde mislukte; door een teveel aan water waarschijnlijk, misschien stond het vuur te hard, maar de koffie kookte over waardoor de blauwgele vlam sissend doofde. Ik belde mijn Tunesische leermeesteres en vroeg of dat iets te betekenen had. ‘Alle begin is moeilijk,’ zei ze, ‘en wees blij dat je een toekomst hebt, ook al geloof je er niet in.’ Daar kon ik niets tegenin brengen. Ze wees me er nog een keer op dat ik de koffie niet mocht laten doorkoken, dat het schuim anders verloren gaat en dat ik dat schuim nodig had. ‘En het is geen Turkse koffie, maar Tunesische koffie, met een dropje oranjebloesemwater.’

Ik zei dat ik geen oranjebloesemwater had. ‘Zonder is ook goed,’ zei ze wat geïrriteerd, ‘ en als je me nu wilt laten slapen, het is drie uur, yallah.’ Zij had er mij nochtans herhaaldelijk op gewezen dat de nacht de beste tijd was om het drab te lezen. Ik begon opnieuw, maar kreeg mijn vuur niet aan omdat de koffie over heel het gasbekken was uitgelopen. Ik streek een lucifer af en stak een ander bekken aan. Ik deed weer een kopje koud water in het kannetje, roerde er nog eens een half lepeltje koffie door en zette het kannetje terug op het vuur; er openbaarde zich een heel boek in de wolk schuim die uit het borrelende inktzwart opsteeg.

Toen de koffie klaar was, ging ik in kleermakerszit op de vloer zitten, dronk, zoals mijn meesteres me had opgedragen, de koffie langs één kant van het kopje, keerde het kopje vervolgens om boven het schoteltje en zette het erop. Daarna draaide ik het geheel drie keer met de wijzers van de klok mee boven mijn hoofd; daar ga ik van uit, ik was bekaf. Ik legde mijn trouwring op het omgekeerde bordje en wachtte. Door een plotse kramp strekte ik mijn linkerbeen waarbij ik het kopje omver stootte. Het licht in de gang ging aan; mijn vrouw.

Ik gebaarde dat ze het licht moest uitdoen terwijl ik het kopje met mijn hele lijf afschermde. Nadat we de drab in het kopje geobserveerd hadden, goot ik hem op het schoteltje. ‘Er is een overeenkomst tussen de vorm in het kopje en die op het schoteltje,’ zei mijn vrouw; ze had gelijk. ‘Precies een broek,’ zei ze. Ze had weer gelijk, in de donkerbruine drab stond inderdaad een broek te lezen. En een broek betekent: goed nieuws van iemand met blond haar!

Ik zag twee weken blonde mensen; op de fiets, in de supermarkt, in mijn dromen, maar niet een die me aansprak, tot mijn goede vriend Peter Terrin me telefoneerde. Hij had goed nieuws: ‘Valéria en ik gaan trouwen.’ ‘Eindelijk!’ riep ik met de gebalde vuist van een tennisser die een punt heeft gescoord, ‘yes, yes, yes!’

Wat kon ik na deze oefening anders doen dan volharden? Wie niet alle dagen vooruit gaat, gaat alle dagen achteruit; ja toch? Dus ben ik er volgende maand weer met meer drab en lettervoorspellingen. Wilt u weten wat het gespikkeld eitje van een kleine mantelmeeuw geschreven in de drab van de literaire koffie betekent? Heeft u een vraag in verband met literatuur in de nabije of verre toekomst: wie wint de Amsterdamsche Kiosk Onderneming Prijs, welke auteurs vertrekken naar de Bezige Bij, welke naar de eeuwige jachtvelden, wie stopt met recenseren, welke tijdschriften gaan over de kop, wie wordt in het Swahili vertaald, gaat Donna Tart nog een boek schrijven? Eén adres: Monsieur Qu’bah.