Na een lange periode die in het teken stond van wachten, verblijft Dorien Dijkhuis op een eiland. Daar onderzoekt ze wat verlangen met tijd te maken heeft, verkent ze het verschil tussen toevlucht en vlucht en vraagt ze zich af hoe je verdriet verwerkt. Deze week de slotaflevering, 7, van haar feuilleton ‘Eiland’. Dit feuilleton werd mede mogelijk gemaakt door een ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds.

*

We saw for a moment laid out among us the body of the complete human being whom we have failed to be, but at the same time cannot forget. All that we might have been we saw; all that we had missed, and we grudged for a moment the other’s claim, as children when the cake is cut, the one cake, the only cake, watch their slice diminishing.
— Virginia Woolf, The Waves

Naast het leven dat we leiden, bestaat het parallelle leven, zegt filosoof Adam Phillips: het leven dat we alleen in gedachten hebben geleefd. Het leven van de risico’s die we hebben gemeden en de kansen die we voorbij hebben laten gaan of die zich nooit hebben aangediend. Dat leven is altijd gepaard aan het leven dat we wél leiden. We delen ons leven met andere woorden met degenen die we nooit zijn geworden.

One’s real life is so often the life that one does not lead (Oscar Wilde).

Ik slaap veel op het eiland. Als ik ’s ochtends wakker word van het licht dat door de dunne gordijnen valt, trek ik een kussen over mijn hoofd en slaap verder. Misschien is het de zee. De buitenlucht. De huilbuien. Misschien is het omdat ook slapen een vorm van vluchten is. Terwijl we in deze wereld slapen, zijn we wakker in een andere. (Borges)

Terwijl ik wachtte, reed ik op een parallelweg. Links, voorbij de vangrail, lag de weg waarop ik elk moment zou kunnen invoegen. Daar zou ik rijden in een grote Volvo met gekleurde boerderijdieren op de achterramen. De invoegstrook kon zich elk moment aandienen. Terwijl ik wachtte verlangde ik naar een teken. Een verkeersbord: ritsen over 300 meter.

You think of the child you might have had but didn’t. When the midwife says: ‘It’s a boy’, where does the girl go? When you think you’re pregnant and you’re not, what happens to that child that was already formed in your mind? You keep it filed in a drawer in your consciousness, like a short story that wouldn’t work after the opening lines.
— Hilary Mantel, Giving up the ghost

Soms bestonden beide levens tegelijk. De dagen voor de ochtend — eindelijk — dat het tijd was om over een plastic teststaaf heen te plassen.

Tijdens die wachtdagen dacht ik vaak aan Schrödinger en de kat in de doos. De kat leefde en tegelijkertijd leefde hij niet. Terwijl ik wachtte, was ik tegelijkertijd zwanger en niet zwanger. Ik had een toekomst als moeder en een toekomst waarin ik geen moeder was. Ik was beide vrouwen tegelijk.

Ik zou hier iets kunnen zeggen over regenwormen. Wanneer je die in tweeën knipt, leven beide helften door. De worm splitst zich; hij leeft twee levens in plaats van één. Maar er worden zoveel dingen beweerd. Een worm die je doormidden hakt, gaat vaak gewoon dood. Beide helften blijven nog een tijdje kronkelen waardoor het lijkt alsof ze leven. In werkelijkheid zit je gewoon te kijken naar een dier dat stuiptrekkend het loodje legt.

Alleen als de schade niet al te groot is, is een regenworm in staat zijn ontbrekende lichaamsdeel weer aan te laten groeien. Soms lukt het hem om weer heel te worden.

Na een lange periode die in het teken stond van wachten, verblijft Dorien Dijkhuis op een eiland. Daar onderzoekt ze wat verlangen met tijd te maken heeft, verkent ze het verschil tussen toevlucht en vlucht en vraagt ze zich af hoe je verdriet verwerkt. Deze week aflevering 6 van haar feuilleton ‘Eiland’. Dit feuilleton werd mede mogelijk gemaakt door een ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds.

*

How much better is silence; the coffee cup, the table. How much better to sit by myself like the solitary sea-bird that opens its wings on the stake. Let me sit here for ever with bare things, this coffee cup, this knife, this fork, things in themselves, myself being myself.
— Virginia Woolf, The Waves

Het niemandsland. Het tussenland waar niets groeit, niets beklijft, waar alles slechts op doorreis is: het stuivende zand, de meeuwen, de golven, het rollende zeeschuim, krabbetjes, dingen die bij eb door de zee aan land worden gebracht en bij vloed weer worden meegenomen, ikzelf.

Ik was hier met geliefden, familie en vrienden. Maar het vaakst was ik er alleen, zoals nu. Ik houd ervan om alleen te zijn. Ik luister zelfs niet naar de radio. Soms als het te eenzaam wordt, laaf ik me aan het geroezemoes van een café, maak ik heel even deel uit van de mensheid.

Virginia Woolf: Nothing thicker than a knife’s blade separates happiness from melancholy.

Hoe kon ik vergeten dat het eiland in de vakantie overspoeld wordt door gezinnen?

Ik weet niet goed hoe je verdriet verwerkt. Óf ik het wel verwerk. Of mijn komst naar het eiland niet gewoon een vlucht is. Het barst hier van het zand waar ik mijn hoofd in kan steken.

Er zijn dieren die proberen te ontkomen door hard weg te rennen, zich in te graven in het zand, zich groter te maken of kleiner, zich als een ander dier voor te doen, zich onzichtbaar te maken door de kleur van de omgeving aan te nemen, stokstijf te blijven zitten in de hoop dat ze niet worden opgemerkt, een ledemaat af te werpen.

Escape [oorspr. Latijn: samenst. ex (uit) & cappa (mantel)]

Uit je mantel schieten en die in de handen van je belager achterlaten.

Er zijn ook dieren die proberen te ontkomen door het zicht van hun belager te vertroebelen met inkt. Tot die soort behoor ik. Ook ik begin met inkt te smijten wanneer ik ergens aan probeer te ontsnappen.

Al is van smijten nauwelijks sprake. Ik schrijf nog steeds weinig. Ik durf niet goed. Alsof ik de waarheid kan uitstellen zolang die niet op papier staat. Alsof het tot die tijd niet echt zo is. Niets is echt gebeurd tot het is opgeschreven (Virginia Woolf).

Je verzetten tegen pijn vergroot het lijden, zei een oudere wijzere schrijver die ik over verdriet en schrijven raadpleegde. En aan wie ik opbiechtte dat ik schrijvenderwijs nauwelijks progressie boek. Omhels je hel, zei hij. Aanvaard het en schrijf erover met alles wat je hebt.

Alsof dat makkelijk is. Alsof dat geen pijn doet, dat verzengende vuur.

Wat hij ook zei: een feuilleton is gebaat bij cliffhangers. Hoe steiler de kliffen hoe beter. Maar uiteindelijk zal de lezer willen weten waar het allemaal om draait. Uiteindelijk wil hij de worst eten die hem al die tijd naar de kliffen heeft gelokt.

Na een lange periode die in het teken stond van wachten, verblijft Dorien Dijkhuis op een eiland. Daar onderzoekt ze wat verlangen met tijd te maken heeft, verkent ze het verschil tussen toevlucht en vlucht en vraagt ze zich af hoe je verdriet verwerkt. Deze week aflevering 5 van haar feuilleton ‘Eiland’. Dit feuilleton werd mede mogelijk gemaakt door een ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds.

Biddende buizerds weten wat wachten is. Reigers langs slootkanten weten wat wachten is. Tapuiten, die van de Afrikaanse savanne naar de Hollandse duinen vliegen om in konijnenholen te broeden, weten wat wachten is. Maar van alle dieren die weten wat wachten is, wachten beerdiertjes vermoedelijk het langst. In tijden van droogte rollen ze zich op zoals we vroeger deden met de felgekleurde knuffels die we Popples noemden. Hun winterslaap kan jaren duren. Soms wel een eeuw. Ontwaken doen ze pas zodra de omstandigheden beter zijn.

Beerdiertjes worden vanwege hun bijzondere gave om zich schijndood te houden veel gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Ze zijn ingevroren tot –272 °C en verhit tot meer dan 150 graden Celsius. Ze zijn in een ijskomeet de ruimte in geschoten waar ze werden blootgesteld aan stralingsdoses, duizend keer hoger dan de fatale dosis voor een mens. Ze zijn samengeperst met een druk die zes keer groter is dan op de bodem van de oceaan.
Het deert ze niet. Ze rollen zich op, stoppen met ademen en komen met een druppel water telkens weer tot leven.

Is er een onderzoeksgebied waarin meer gewacht wordt dan in de astrofysica? De grootste ontdekkingen nemen decennia in beslag. Soms zelfs eeuwen. Het vergt uren en uren van wachten. Al is het alleen maar op antwoord. Bijvoorbeeld van de ruimtesonde die je het heelal in schiet op een reis ver voorbij ons zonnestelsel.

De New Horizons-ruimtesonde die vijftien jaar geleden gelanceerd werd om onderzoek te doen op Pluto, heeft de dwergplaneet allang achter zich gelaten heeft om nog verder het heelal in te trekken. Inmiddels bevindt hij zich vijftig keer verder van de aarde dan de zon. Kwam een teken van leven in 2006 vrijwel onmiddellijk, nu duurt het veertien uur voordat er een antwoord terugkomt naar de aarde.

Intussen: stilte, niet-weten, afstand.

Wat doe je tijdens het wachten? Je stelt je alvast voor wat je aan zult treffen. Je hebt geen idee, dus fantaseer en speculeer je, je creëert scenario’s die nog niet plaatsgevonden hebben. Wachten stelt ons in staat ons voor te stellen wat nog niet bestaat. Anders gezegd: tijdens het wachten worden angsten bezworen. Dromen gedroomd. Verlangens gevoed.

Wat Freud over verlangen heeft gezegd: hoe meer het gefrustreerd wordt, hoe meer waarde we aan dat verlangen gaan hechten.

Ik weet maar al te goed hoe waar dat is. Ik begrijp nu trouwens pas écht wat verlangen met tijd te maken heeft. VER & LANG. Afstand & tijd. In wezen is alle verlangen wachten. En andersom: alle wachten is verlangen naar het moment waarop het wachten wordt beloond.

Freud, opnieuw: de frustratie van het verlangen vergroot niet alleen de waarde die we aan het verlangde hechten, we kunnen ons het ook dán pas voorstellen: het visualiseren, erover fantaseren.

Kon het maar, gewoon gaan slapen als de omstandigheden ongunstig zijn. En dan, jaren later, als de situatie is verbeterd, wakker te worden gekust door een druppel regenwater.

Na een lange periode die in het teken stond van wachten, verblijft Dorien Dijkhuis op een eiland. Daar onderzoekt ze wat verlangen met tijd te maken heeft, verkent ze het verschil tussen toevlucht en vlucht en vraagt ze zich af hoe je verdriet verwerkt. Deze week aflevering 4 van haar feuilleton ‘Eiland’. Dit feuilleton werd mede mogelijk gemaakt door een ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds.

*

Ik zag een biddende vogel. Een buizerd, denk ik. Hij hing boven het weiland. Ik vroeg me af waarom het bidden heet. De vogel spreidt zijn vleugels, vouwt ze niet. Ik kon niets bedenken. Alleen dat een biddende vogel in wezen wacht. In die zin heeft het misschien met geloof te maken. Wachten is hopen. Is je een mogelijke toekomst voorstellen. Is reikhalzend uitkijken. Is verlangen. Is geloven dat er iets voorbij het wachten ligt.

Dingen die voorbij zijn voordat je het weet
Iemands leeftijd
Een boot met geheven zeil
Lente, zomer, herfst, winter.

— Sei Shōnagon, Het Hoofdkussenboek

Dat iets wat meer dan duizend jaar geleden is geschreven je zo kan ontroeren, je zo aan het lachen kan maken, zo levend is. Sei Shōnagon, hofdame aan het hof van keizerin Teishi tijdens de Heian-periode, schreef Het Hoofdkussenboek rond het jaar 1000. Een verzameling essays, bespiegelingen en notities over de rituelen en de amoureuze verwikkelingen aan het Japanse hof. Het barst daarnaast van de lijstjes: Dingen waarvan je hart sneller gaat kloppen, Aanstellerige dingen, Onuitstaanbare dingen, Dingen die er verstikkend heet uitzien, Zonder meer schitterende dingen, Nutteloze dingen, Dingen die je in verlegenheid brengen, Onheilspellende dingen…

Hofdame: lady-in-waiting.

Sei Shōnagon schreef het ongeveer ten tijde van ons hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu uuat unbidan uue nu.

Ja, vraag ik je, wat wachten we nu?

Wij zijn het die voorbijgaan als we zeggen dat de tijd voorbijgaat.
— Henri Bergson

Toen de wereld in de afgelopen maanden stukje bij beetje openging, kreeg ik het gevoel dat ik de hele pandemie alleen maar heb zitten wachten. Tot de wereld weer normaal werd. Tot ik mijn vrienden weer mocht omhelzen.

In werkelijkheid wist ik vóór de pandemie al wat wachten was.
In werkelijkheid heeft de pandemie er vrij weinig mee te maken.
De tijd vliegt, zeggen ze. Maar het was de tijd niet. Ik was het zelf.

Clichématige dingen
Je stapt nooit twee keer in dezelfde rivier
Geduld is een schone zaak
De tijd gaat sneller naarmate we ouder worden

Ooit, toen ik het gevoel had dat ik mijn eigen leven niet kon bijbenen omdat ik te traag leek voor de tijd, zei ik tegen mijn opa dat ik vreesde binnen niet al te lange tijd wakker te worden om me te realiseren dat ik tachtig was, dat mijn leven ten einde liep en dat ik allerlei kansen had laten liggen. Mijn opa’s bulderende lach: daar gaan nog wel een zaterdag en een zondag overheen.

Aan de andere kant is het misschien gewoon waar dat de jaren steeds vlugger voorbij gaan. Zandlopers gaan ook sneller lopen naarmate ze ouder worden. Het fijne zand slijt het glas van hun hals.

Dingen die mensen zeggen ter hoop of troost
Komt tijd komt raad
Wie wacht wordt beloond
De tijd heelt alle wonden

Nog even over die biddende vogels. Soms is de waarheid stukken minder hoopvol of poëtisch. Berust alles weer eens op slordig vertaalwerk. Birds of prey. Niet pray.

Na een lange periode die in het teken stond van wachten, verblijft Dorien Dijkhuis op een eiland. Daar onderzoekt ze wat verlangen met tijd te maken heeft, verkent ze het verschil tussen toevlucht en vlucht en vraagt ze zich af hoe je verdriet verwerkt. Deze week aflevering 3 van haar feuilleton ‘Eiland’. Dit feuilleton werd mede mogelijk gemaakt door een ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds.

*

There is more in the child than any man has been able to keep.
            —William Empson

Ik zag een meisje op het strand. Ze droeg een stethoscoop die ze hardhandig op de borst van haar babypop drukte. Ik wilde ook dokter worden toen ik zes was. Ik zag mezelf als kinderarts in een stoffige dokterspost in Afrika. Later overwoog ik een studie Italiaans om als vertaler of correspondent in Rome te gaan wonen. Het werd een studie Nederlands in Utrecht. Daar gebeurden alle dingen die leidden tot wie en wat ik nu ben. Ik ben schrijver en journalist. Ik heb een leven. Ik ben ik. Niet de dokter in Afrika, niet de vertaalster die in Rome woont.

We beginnen met een oneindigheid aan mogelijkheden, zegt filosoof Adam Phillips. Als we geboren worden zijn er duizenden verschillende levenspaden te bewandelen. Maar onderweg nemen we afslagen, kiezen richtingen. Het aantal mogelijke levens krimpt naarmate we langer onderweg zijn. Tot er slechts één over is: het leven dat we leiden.

 

Ik nam de telescoop mee naar het eiland. Als het niet bewolkt of mistig is kun je met het blote oog de Melkweg zien. Wolkjesblazend in de koude oktoberlucht speur ik ’s avonds de hemel af. De dubbele ring van Saturnus. De groene gloed van Uranus. En de maan. Zo dichtbij dat hij amper in de zoeker past.

Naar de maan kijken troost. Ik doe het sinds mijn opa me belde, jaren geleden, tijdens een oudejaarsnacht die ik door een treurige samenloop van omstandigheden in mijn eentje doorbracht. Hij zei me naar het raam te lopen en naar de maan te kijken. We zien nu allebei dezelfde maan, zei hij. We kijken er samen naar.

Op bewolkte avonden richt ik de telescooplens op het hotel met appartementen langs het strand. Ik zie de mensen. Ze zitten op de bank, lezen de krant, schenken een glas in of wiegen hun baby.

Doe je het tegen de eenzaamheid? vraagt een vriendin die belt. Maar dat is het niet. Het geeft me hetzelfde gevoel als wanneer ik, toen ik nog thuis woonde, inbrak bij de buren tijdens de zomervakantie. Niet om iets te stelen. Alleen maar om erachter te komen hoe een ander leven voelt. Om te ervaren hoe mijn leven ook had kunnen zijn: op een andere bank te zitten dan de mijne, in een ander bed te liggen dan mijn eigen, de geuren van een keukenkastje op te snuiven dat door een andere moeder is ingericht. Zo is het ook met de telescoop. Ik kijk naar een leven dat evengoed het mijne had kunnen zijn. Als ik andere keuzes had gemaakt.

Soms vraag ik me af wat er van me zou zijn geworden als ik geneeskunde was gaan studeren en als arts naar Afrika zou zijn vertrokken. Of als ik Italiaans gekozen had en me als vertaler in Rome had gevestigd. Of als ik, jaren eerder al, besloten had een gezin te willen.

Als ik andere keuzes had gemaakt…

As, as, as, zou mijn opa zeggen. As is verbrande turf.

Na een lange periode die in het teken stond van wachten, verblijft Dorien Dijkhuis op een eiland. Daar onderzoekt ze wat verlangen met tijd te maken heeft, verkent ze het verschil tussen toevlucht en vlucht en vraagt ze zich af hoe je verdriet verwerkt. Deze week aflevering 2 van haar feuilleton ‘Eiland’. Dit feuilleton werd mede mogelijk gemaakt door een ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds.

*

‘De wal’ noemen ze het vasteland hier. Alsof het eiland een schip is. Of een losliggend vlot. Alsof het elk moment op drift kan raken.

Misschien is het waar dat dingen op eilanden minder vast liggen. Ook de tijd lijkt zich er anders te gedragen.

Vannacht werd ik — voor de zoveelste keer sinds ik hier ben — wakker van de stilte. Zo stil moet het zijn op de bodem van de oceaan, dacht ik. Of in de ruimte. Door de kier tussen de gordijnen flitste de morsecode van het vuurtorenlicht langs de wanden van de slaapkamer.

Ik dacht aan de astronaut die ik eens heb horen vertellen over zijn werk op het International Space Station. Hij kon slechts werken in etappes. Elke 45 minuten schoof de aarde voor de zon en zag je geen hand voor ogen in het heelal. Na drie kwartier kwam de zon weer op en kon hij verder met zijn werkzaamheden. Hij zag zestien zonsopgangen en zestien zonsondergangen per dag.

Ik viel in slaap. Terwijl ik sliep flitsten de etmalen voorbij. Bij het ontwaken was de wereld stokoud en ik nog jong.

Op Malta geven alle 365 kerkklokken een ander tijdstip aan. Dat is om de duivel in verwarring te brengen. Zo weet hij niet wanneer het tijd is om iemand te komen halen.

Hoe vaak heb ik mijn eigen duivel hier niet om de tuin kunnen leiden? Hoe vaak heb ik hier niet kunnen vergeten dat het waar is wat ze zeggen: dat van uitstel afstel komt.

Ik lees, ik zwerf over het eiland, loop kilometers per dag langs de zee. Het water trekt me aan. Niet alleen mij. Je ziet het bij alle strandwandelaars. We kunnen overal lopen, het strand is breed, toch lopen we eerst naar de branding. Bijna als onder hypnose lopen we naar het water. Bruusk wordt de betovering verbroken wanneer we — te dichtbij gekomen — terugdeinzen, geschrokken van het zuigende zand dat aan onze voeten trekt.

Sommige wetenschappers beweren dat we door de zee worden aangetrokken doordat we eruit voortkomen. De percentages natrium, kalium, magnesium, jodium, chloor en andere mineralen in ons bloed komen overeen met die van zeewater.

Ik weet niet of dat waar is. Wél weet ik dat mijn tranen net zo zout zijn.

Het is ons brein, zegt de Zweedse dichter Thomas Tidholm. Onze hersenen zijn niet wat we denken: Als we ze eruit lieten, zouden ze wegkruipen richting de zee. Daar zouden ze worden ontvangen door neteldieren en nautilussen, anemonen en octopussen. Bevrijd zouden ze hun kronkels losgooien en wegzwemmen tussen de koraalbanken.

Ik ken iemand die geen weerstand meer besloot te bieden aan de roep van het water. Op een Engels eiland trok hij zijn schoenen uit, rolde zijn sokken op, legde zijn broek en shirt netjes opgevouwen op het strand en liep de zee in totdat hij niet meer kon staan. Toen is hij gaan zwemmen, steeds verder weg. Totdat er alleen nog water was.

De verdrinkingsdood is de mooiste dood, zeggen mensen die het niet kunnen weten. Hoe kunnen ze het anders navertellen?

Na een lange periode die in het teken stond van wachten, verblijft Dorien Dijkhuis op een eiland. Daar onderzoek ze wat verlangen met tijd te maken heeft, verkent ze het verschil tussen toevlucht en vlucht en vraagt ze zich af hoe je verdriet verwerkt. Deze week aflevering 1 van haar feuilleton ‘Eiland’. Dit feuilleton werd mede mogelijk gemaakt door een ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds.

*

Er hangt al dagen een dikke mist. De wereld klinkt zoals na een vers pak sneeuw. Toen ik hier op de eerste dag aankwam waren er duinen zover je kon kijken. Daarachter, onzichtbaar ruisend, de zee.

Het eiland is altijd mijn toevluchtsoord geweest. Als kind ging ik er op vakantie met mijn ouders. Als volwassene vond ik er sterrenhemels, stilte, inspiratie en troost. Het eiland heeft me leren schrijven. Mijn eerste verhaal — ik zal tien geweest zijn, hooguit elf — ging over het eiland. Over een strandjutter die Willem heette en een schat vond die hij opnieuw begroef en nooit meer terugvond. Later schreef ik er mijn eerste ‘echte’ gedicht. Ook nu zit ik in een huisje in de duinen. In het uiterst bewoonbare oosten. Oostelijker gaat niet. Daar val je van de wereld af.

Ik ben op het eiland om te schrijven. En ook: om ruwe dingen te onderzoeken. Oesterbanken. Zeepokken op rompen van schepen. Om de scherpte van een vers verdriet te laten slijten. Het te polijsten aan hun grillige kartels en randen. Om moed te verzamelen. Om te durven beginnen met schrijven.

Het is misschien de eenzaamheid. Dat eilanden omgeven zijn door niets dan water. En dat je alles moet achterlaten om er te komen.

Aan de noordkant zag ik mannen met metaaldetectors van links naar rechts zwiepend het strandzand scannen. Aan de zuidkant tastten lepelaars met precies diezelfde pendelbeweging het Wad af, zoekend naar garnalen. De vogels hielden stil toen ik dichterbij kwam, op hun hoede, maar vlogen niet weg.

Oesters zijn zowel mannelijk als vrouwelijk. Zo kunnen ze zichzelf bevruchten. Dat is handig omdat ze zich niet kunnen verplaatsen. Zeepokken kunnen kiezen of ze mannelijk of vrouwelijk zijn. Ze hebben een dak dat open kan zoals bij een cabriolet. Soms, als ze zin hebben, schuiven ze het dak naar twee kanten open en steken hun piemel naar buiten, 25 keer zo lang als hun lijf. Daarmee kloppen ze op de daken van de buren. Totdat er eentje besluit een vrouwtje te zijn en hem binnen te laten.

My love for traveling to islands amounts to a pathological condition known as nesomania, an obsession with islands. This craze seems reasonable to me, because islands are small self-contained worlds that can help us understand larger ones.

— Paul Theroux

Misschien dat dat het is. Dat ik zo van eilanden houd omdat ze me helpen de wereld te begrijpen.

Nog altijd niets dan mist. Het uitzicht is spierwit. Zo wit en leeg dat ik me vanmorgen bij het wakker worden afvroeg of de wereld voorbij mijn huis nog wel bestond. Maar vanmiddag daverden er paarden langs het keukenraam.

 

Dorien Dijkhuis schrijft poëzie, proza en essays. Haar werk verscheen onder meer in Het Liegend Konijn, De Revisor, Papieren Helden, Tirade en Terras. Ze debuteerde met de bundel Waren we dieren bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam. Momenteel werkt ze onder andere aan een serie muzikale vertellingen en een poëtische virtual reality-installatie die tijdens het festivalseizoen van 2022 op verschillende plekken te zien zal zijn. Meer info vind je op www.doriendijkhuis.nl.