Rens van der Knoop (1987) werd geboren in Engeland. Hij studeerde Beeld & Taal aan de Rietveld Academie in Amsterdam. Hij stond regelmatig op podia van literaire festivals en publiceerde in TiradeMister Motley en Tubelight. Hij werkt aan een muziek-encyclopedie. Binnenkort verschijnt bij De Bezige Bij zijn debuut: Twee mannen spreken elkaar onopgemerkt aan. Op Revisor.nl twee gedichten: ‘Stadshart’ en ‘Een bescheiden man veegt zijn voorhoofd’.

*

Stadshart

In het nieuwe stadhart
zag ik een zwerm mensen
en andere vogels

die eerst een punt
toen levendige rook en een punt
en vervolgens naamloze vormen werd

de zwerm was vergeten dat niet elk moment
alle andere in zich draagt
zoals ik dat in mijn afstand ook vergeten was

er zaten lichamen bij die ik kende
en ook die ik gekend heb
maar me niet meer kan herinneren

hun oplichtende contouren
in een ver raam

*

Een bescheiden man veegt zijn voorhoofd

Daar legt het handwerk zich omhoog
als een geveltrap die ooit een lawine was
en dat graag weer wil zijn
maar niet onbelemmerd kan vallen

er slaan daar soms wilde, grauwe vissenstaarten

in de mortel
tussen de treden

de eigenwijze mortel die zich even traag laat stromen
maar traag als glas
dat in zijn afzonderlijke delen uitelkaar valt
traag als het hoopje stof
in een ongebruikte hoek van de kamer
met het afgeladen bureau

er hangen daar wilde, vergeelde foto’s aan de muur
met waterdruppels
die een nonchalante blik
al jaren in de lucht heeft gehouden

een lucht die niet mooi te noemen is
en zich niet laat mengen

Tomas Lieske (Den Haag, 1943) schrijft romans, verhalen en poëzie. Zijn laatste roman heet Door de waterspiegel  (2014), zijn meest recente dichtbundel Haar nijlpaard optillen (2012). De romans Nachtkwartier (1995), Franklin (2000) en Gran Café Boulevard (2003) werden genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, die Franklin won. Dünya (2007) werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. Voor zijn dichtbundel Hoe je geliefde te herkennen (2006) ontving hij de VSB Poëzieprijs. Lieske debuteerde in 1985 in De Revisor. Hij was geruime tijd redacteur van Tirade, waarvoor hij ondermeer een reeks essays over Nederlandstalige poëzie schreef, die zijn gebundeld in Een hoofd in de toendra (1989). Wij publiceren twee nieuwe gedichten: ‘De kindertijd van Alice’ en ‘De kindertijd van David ‘Noodles’ Aaronson’.

*

De kindertijd van Alice

Nog nooit in Wonderland geweest en dagelijks
kniel ik voor de spiegel op de schouw
om te zien of ik niet lelijk word,
geen hoedjesharen krijg, geen hijskraanneus,
of er een gummidopje groeit, rijpe bulten
en melkplopje, een bloedvulkaan,
hoe ik kikkerbekken trek en met mijn ogen
ernstig naar een betoverd leven kijk.
Tegenover mij zit dat onzeker kind,
een eenzame gelijke die nooit
vanzelf spreekt, altijd overgehaald moet
worden. Is zij plat vlak ondanks alles wat
afstand en diepte heeft zoals ik duidelijk zie?
Of kijkt zij naar mij en ben ik plat?
Ik heb getracht het meisje in de spiegel
te versieren, een roos boven haar hoofd
maar zij gaf alles terug, tot de haring
die ik naar haar smeet, tussen ons in
met bolle ogen naar beneden gleed,
de tong die ik uitstak tot ik haar tong
koud raakte, naar glazen tanden smaakte.

De kindertijd van David ‘Noodles’ Aaronson

Wij hebben het puinterrein in velden verdeeld
en noemen die velden Saffraan of Kaneel,
Nardus, Mirre of Aloë. Soms naar vreemde specerijen
die wij niet kennen, die wij vermoeden, maar waarvan
de klank doet denken aan aartsvaderlijke helden,
ook al groeien hier klitten en netels, pispot en bijvoet,
soms wilde struiken met geurige resten van rozen.
En om ons heen al die ernstige joden.

Onze moeders hebben vaandels genaaid. Ik tors
mijn banier boven de hoon; hoog boven het gelach
van wie dan ook en op het kinderslagveld rennen wij
verhit van de wierookheuvel naar de vijandige bergen.
Ieder moet zijn huis beschermen. Mijn Davidstoren
is met wapentuig bevestigd en met duizend papieren
ronde schilden. Zo luidt de wet. Die spelen wij.
En om ons heen al die gelovige joden.

Met dauw op het voorhoofd zoek ik mijn lelie in de dalen,
een sjikse met barnsteen tussen haar vlechten,
met nachtdruppels in de omberbruine lokken.
Vermijd, mijn liefste, zoem ik onhoorbaar, de gevechten,
til met smalle hand je felgekleurde rokken, het leven
ligt nog voor ons, vrolijk en blootshoofds, wij maken
onze eigen teksten. Kom naast mij liggen onder
de alziende hemel, in ons zwaarbevochten puin.
En om ons heen waken al die strenge joden,
hun tallith en hun keppel , hun zwarte jas en hoed
de synagoge, de Tora, hun eeuwige citaten,
hun ouderdom, hun heimwee, hun dood tegemoet.

Marieke Lucas Rijneveld is schrijver, muzikant en dichter. Ze publiceerde in de VPRO gids, Das Magazin, De Revisor, Hard//Hoofd, Passionate Platform, Het Liegend Konijn, De Poëziekrant, DW B, Deus ex Machina en in Het Hollands Maandblad. Ze werd door Arie Boomsma en Das Magazin benoemd tot literair talent 2014, won de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs 2014/2015 en de C.C.S Crone Stipendium literatuurbeurs 2015. Naast het schrijven werkt ze op een Koeienbedrijf. In 2015 verscheen haar debuutbundel Kalfsvlies (C. Buddingh’-prijs), in 2018 haar debuutroman De avond is ongemak bij AtlasContact.

Marieke Lucas Rijneveld was in 2015-2016 redacteur van Revisor.

*

Koortsmeter

Als de boiler stuk ging, ontstonden er warme gesprekken
waarin we elkaar voorhielden dat woorden met temperatuur

te maken hadden, staken koortsmeters in elkaars mond om de betekenis
te begrijpen. Als je twee mensen hebt waarvan de één aan synchroon

zwemmen doet en de ander niet, gaat alles fout. Ik zeg dat ik dit
soort situaties ken en dat de zee ook niet overal gelijk is maar niemand

daar naar omkijkt omdat het te geleidelijk aan gaat. Ik klem
je hand tussen mijn hoofd en schouder, vertel je over mijn jeugd

toen God nog een vaderfiguur was en mijn moeder eenzaam
dat alles wat ik zei met groene zeep verwijderd werd

boilers vaker stuk waren maar nooit dit effect veroorzaakten.
Ik denk nog steeds aan mijn vaders woorden op vakantie

toen we klein waren en naar zee gingen, hij aan de zijlijn stond met
zijn waterschoenen aan, riep dat we nooit verder dan onze navel moesten

omdat die diende als een overloopopening zoals bij een wastafel
je anders zou verdrinken en je hoofd in een zwanenhals veranderde.

 

Op een dag breekt alles

Als ik uitstap vraagt een man of ik van bier eerder zal breken
of ik wist dat kroegen net katten waren die overdag sliepen, in de nacht

zich warm om je heen krulden als bladerdeeg in de oven. Ik denk aan de keren
dat ik mijn huis in dronken toestand zag, aan de vreemde pasvormen in de banken

schaafwonden die geen kans op genezing kregen. Aan de vloer die daarna nog
dagenlang zich aan mijn voeten klampte en ik me opsloot omdat de gang beelden

projecteerde van zoenende mensen. Iemand schreef op het behang dat mensen net
melkpannetjes waren en dat het kookpunt er nooit ineens was maar zich altijd

langzaam opbouwde. Ik ging er met een vaatdoekje overheen en  zag mijn
moeder die als ze overkookte, flessen Chardonnay aan de goudvis voerde

daarna de kom aan haar lippen zette, trots zei dat ze al tijden geen druppel meer
dronk. Met stift tekende ik een fornuis  voor de pan, sindsdien kun je zelf

de temperatuur instellen. En ik schud mijn hoofd naar de man op straat en hij
lacht als ik zeg dat het punt van breken nooit met drank te maken heeft

maar met het moment waarop glazen elkaar eventjes aanraken.

Saskia Stehouwer (Alkmaar, 1975) studeerde Nederlands en Engels aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werkte ruim tien jaar als redacteur en projectleider op de Vrije Universiteit. Haar gedicht ‘Glimp’ haalde de top-20 van de Türing Nationale Gedichtenprijs 2012 en diverse van haar gedichten werden gepubliceerd in tijdschriften en bloemle­zingen. In oktober 2014 verschijnt haar debuutbundel Wachtkamers bij uitgeverij Marmer.

*

inkt

na twee ontsnappingspogingen
liet het huis zijn hoofd hangen
en weigerde te spreken
de theekop enige getuige
van een traag uitgebraakt lied
achter gesloten luiken

stop voor je de laatste druppel
uit je sinaasappels hebt geperst
en ga zitten

glijdt door het gras naar je toe
flard verhaal
vliegtuig dat een trein kruist
in de lucht tussen jou en je opdracht

regen tikt mensen aan
die het niet verdienen

je valt in slaap
een wang in de lucht
de ander moeizaam op zoek
naar contouren

ze vonden hem langs de kant
van de weg
diep in gesprek

het was een vuile winter
vol bevroren schapen

lucht

op een dag word je een eiland
waar de zee aan knaagt

de bomen laten hun bladeren vallen
de dieren trekken zich terug in hun holen
ook al ben jij
de bomen
en de dieren

een dichte mist trekt op
je kunt jezelf niet zien
herinnert je nog contouren
een enkele berg

de vogels scheren
dwars door de zonsondergang
bedelven de zee
onder hun getetter

voorbij de woorden
waait een wind
die je zal opnemen

Emma Crebolder (1942) is afkomstig uit Zeeuws-Vlaanderen, resulterend in sterke banden met Reinaert de Vos. Ze studeerde Duits in Utrecht, en na een verblijf in Tanzania Afrikaanse talen met als hoofdvak Swahili. Haar bundels staan vermeld op de website www.emmacrebolder.com. Vergeten (2010) en Vallen (2012) vormen de eerste twee delen van een drieluik, waarvan het derde luik in 2014 zal verschijnen. Momenteel woont zij in Maastricht. Dit zijn twee gedichten van haar hand.

*

Zeezout heb ik ingenomen
en watervruchten uitgepeld.
In zeewier ben ik verzonken
toen langszij kleine vissen
onverstoorbaar verder zwommen.
Vanuit mijn vooronder kan ik nu
eindelijk het verre bovenlicht begroeten.

Het versponzen begint al en vlinderslag
laat los. Slechts een tentakel soms
blijft nog zoeken naar mijn schacht.

*

Mijn gade slaapt op zijn rug, ik
word in vroegste pose neergelegd.

Zo ben ik terug bij wie mij
baarde. Ik blies tegen het nog
ongebroken vlies totdat ik
verdreven werd uit wolk en vocht.
Het was oorlog nog en ik vond twee
helmen op pas gedolven graven.
En ik leerde water dragen en hoe
ik mij tot de mens verhouden moest.

Lammert Voos is geboren 1962  te Eenrum, groeide op in Sneek.  Medio jaren tachtig was hij zanger/gitarist/componist en tekstschrijver van de band Umberto di Bosso é Compadres. Schrijft poëzie in Nederlands en Gronings en bracht drie dichtbundels en twee prozabundels uit, waarvan de laatste De terugkeer van het haringorakel genomineerd was voor de Grote Inktslaafliteratuurprijs 2013. Momenteel werkt hij aan een roman. Hij was van augustus 2011 tot augustus 2013 stadsdichter van Deventer.

*

Amphitrite’s theater

Witgekuifd is de straffe eeuwige ruis
van rollers, bodemhoop wier blaren
op geblakerde wangen, zilte traanstrepen,
het kielwater bruist in leegte.

Loom rollen golven rond waar boorden
waren, verslinden dek, omarmen lijken
van kameraden en stervensdrek, fluisteren
een lied van honger, dorst en dood.

Vaste landen onbereikbaar, mijn eiland
in de stilte, podium boven de branding,
nachtdemonen zuigen, zeuren, dreinen, trekken,
waren het maar minnen met zoete zang.

Zon, vriend van koulijders, onverdraaglijk,
ongenadig licht op mijn gezicht, gesprongen
lippen, schittert in opgehoopte kristallen,
weerkaatst, dooft ieder avond hoop.

Zout onder de kiel, in de zakken, doet gram
schrompelen, losweken de tijd, dorsten naar
een bewijs dat ik hier was, dat ik rauw
een stem had, die sprak vol betekenis.

Ruik hoe door en door rot, nat ook,
het hout, de bodem bezwijkt, ik langzaam
zink, volgezogen met water, verzadigd
van teen tot kale glimmende kruin.

Nu, die ene vinger aan het oppervlak,
vers voedsel voor stormvogels.

Inferno

verdommenis is oostenwind tochtend tussen
reumatische tenen, ijzige slagregens priemend
in mijn wangen, de dood in de gordijnen, een
harde meedogenloze matras, de spade die krombuigt
op de bevroren grond, een groeve half vol water

de onderwereld ligt hoog op een terp naast een kerk,
aanschouw daar ongemarkeerde babygraven, mijn
dementerende grootmoeder vastgebonden op bed,
drijvend in uitwerpselen, huilend en smekend om
diezelfde kinderen en de genade van God

in de hel is geen vuur en ik kan dat weten,
ik heb de duivel reeds tweemaal begraven en mijn
naam is voer voor snobs, dwepers, flagellanten
en narren, mijn naam is immers

Hannah van Wieringen schrijft toneel voor onder andere Toneelgroep Oostpool en debuteerde vorig jaar met de verhalenbundel De kermis van Gravezuid (De Harmonie). Haar poëziedebuut Hier kijken we naar wordt in 2014 verwacht.

*

Wat stenen niet weten

I

een hete stilte hangt over een vlakte
een kleine groep gebarsten mensen schept
vastbesloten voort onder een hard gele zon
leem in houten mallen in de luchtspiegelende
toekomst de verkoelende schaduw

II

aan een plein in een stad bekruipt een klimop
traag slingerend een muur een lichte wind raffelt
de blaadjes op als kippenvel een vrouw opent
een raam techno kaatst op
het ruisen van de u-bahn die in de verte over gleisdreieck glijdt
onweer nadert

III

tot waar je kijken kunt dampend water
niets kan het geweld uit het binnenste van de aarde
stelpen als aardplaten opspattend lava
voortbrengen en de ineengekrompen mensen op terpen
in ruines hun rillende kinderen bijeen houden

Mowaffk Al-Sawad (Basra, 1971) is schrijver en kunstenaar. Hij publiceerde twee dichtbundels: Kort scenario voor een droom en Een middag wit als melk. In 2002 verscheen zijn roman Stemmen onder de zon.

*

Absoluut een advocaat

Zijn snor ziet eruit alsof de rechterkant is afgeknabbeld door een enorme schaar
Zo daalde de schaar neer in een bliksemsnel moment
en tekenden de trekken zich min of meer definitief af.
Maar het is moeilijk om deze structurele onvolmaaktheid te ontdekken
vanwege de elkaar kruisende en weer uit elkaar gaande bewegingen van de advocaat.
En wanneer één van zijn ledematen naar beneden gaat dan zie je een beweging waarvan je niet weet bij welk lichaamsdeel die behoort.
Je ontsnapt aan een plotseling omhoog gaande beweging.
Zijn woorden donderen, net als de rechterkant van zijn snor.
Een voortdurend heen en weer gaand gemompel.
Zelfs de woorden die hij op een papiertje schrijft
dat voor hem ligt uitgespreid
zien eruit alsof zij een aanhoudende stapel roet zijn.

 

Absoluut een hond

Toen de hond zichzelf voor de eerste keer zag in het water van de vijver
dat grenst aan het huis, waar hij bij hoort, blafte hij hevig:
waardeloze hond, wie heeft jou naar mijn gebied gebracht
en waarom heb ik dat al die tijd niet geweten?
Ik zal je opjagen waar je ook gaat.
Maar toen een zomerwesp tegen de oppervlakte van het water botste
en de kleuren uit elkaar geslagen werden en verdwenen
slaakte de hond een diepe zucht
nu hij zijn verloren koninkrijk had herwonnen.

Paul Hermans (Maastricht, 1953) publiceerde gedichten in onder andere De Tweede RondeDe Revisor en in het Nieuw Wereldtijdschrift. Hij debuteerde in 1995 met Een kern van oppervlakkigheid. Daarna verschenen de bundels Inhuizig (1995), Ademnis (1999), Achteruitwaarts Vliegen (2003), Hartschelp (2007) en Spraakdoorn (2010).

*

Hoop

Lage zon. Late herfst. Laat licht.
En op een hoeve, om een zwart-
groene poort, werpt een eik zijn
flakkerende schaduw. En niemand
treedt in door die vlammende poort,
maar integendeel treedt er naar buiten
een vrouw, die niet wenkt en niet
spreekt, die daar staat maar in een
blozende roodgele jurk, die daar
staat in haar losgegooid haar en
daar staat maar en niet weggaat en
langzaam vervaagt als het licht dooft,
de schaduw, de poort. En daar nog
staan moet, in het aardedonker nu,
en daar maar staat en ons wacht.

 

Landschapsfoto

Landschap, alleen in november.
Afwezig geluid van de stemmen.
Een man op een akker, alleen.
En over alles de lichtbruine waas
van een sepialicht. En het was als
was er een stokoude foto ongemerkt
tussen mij en het landschap geschoven,
een stokoude foto van dit landschap,
volstrekt identiek aan dit landschap,
met precies dezelfde schaduw
van vader, alleen op de akker,
met dezelfde afwezige stemmen, zelfs
met de kartelrand van zwijgende
bomen rondom in het vierkant.

Froukje van der Ploeg studeerde audiovisuele vormgeving aan de kunstacademie St. Joost in Breda. Daarna volgde ze een schrijversopleiding aan ‘t Colofon (de Schrijversvakschool) en studeerde af in de richting poëzie. Haar werk werd voor het eerst gepubliceerd in het Hollands Maandblad in 2001. Het Hollands Maandblad kende haar in 2004 de Schrijversbeurs toe. Van der Ploegs debuutbundel Kater verscheen in 2006 bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. Momenteel werkt ze aan haar tweede bundel. Een aantal gedichten daaruit verschenen in het Liegend KonijnHollands Maandblad en Poëziekrant.

*

Onverplaatsbaar

Beeld je in dat je hem uitknipt
Leg het overgebleven strand opzij
Vouw een pak om zijn kale lichaam
Knip een kantoor

Leg een inrichting onder
een kopieermachine

Zie nu de was van dagen
De zon van zijn huid

Bedenk zoals het nu is
maar dan net een beetje erger

Of tape hem terug op dat strand
de mojito’s, ver dragende muziek
en laat hem daar.

Herhaling

Wij herhalen onze bewegingen
en noemen dat leven, onze handen

slaan de was uit vullen machines
voeden ons kroost tikken op
toetsenborden letters van belang

sommigen van ons herhalen
het strijken van de snaren een aai
over een vacht soms

van een groot dier
een enkele keer

een warm lichaam
met alleen een voornaam