Beschrijving
Bij mijn ouders woonden twee grote schrijvers om de hoek. Althans, twee succesvolle schrijvers – die adjectieven gebruikten ze nog weleens door elkaar, wanneer ze bij fietstochtjes door de buurt wezen op de huizen van die twee: statige, naast elkaar gelegen herenhuizen in de Johannes Verhulststraat. De ene auteur zag ik weleens op televisie – en in zijn geval ken ik tot vandaag de dag nog steeds meer de mediapersoonlijkheid dan zijn werk; de andere schrijver kende ik niet eens van gezicht. Hij scheen vrijwel permanent binnen te zitten, achter zijn typemachine, met een immer uitdijende stapel lopende projecten op zijn bureau. Hij schreef dan ook niet zomaar losse boeken, hij schreef een oeuvre, nee, meer nog, hij creëerde een volwaardig universum op papier, een wereld van romancyclussen waarin waargebeurde gebeurtenissen een net iets andere gedaante kregen, een andere context – een wereld waarin gefilosofeerd werd over en zelfs geëxperimenteerd met de tijd, met logica.
Die grootse inzet van Adri van der Heijdens oeuvre stond me aanvankelijk tegen. Op de middelbare school liet ik zijn boeken links liggen, tijdens mijn studie keek ik er amper naar om. Ik was zowel bang iets niet te begrijpen als te weinig tijd over te houden voor andermans boeken. Wat al te graag had ik toen het indringende essay gelezen dat Jamal Ouariachi schreef over Het Onmogelijke in Van der Heijdens werk; over zijn eindeloze ambitie en waarom dat hem nu juist zo charmant maakt; over hoe uitnodigend onbegrensdheid kan werken. Nu pas zie ik hoeveel krachtiger sommige van Van der Heijdens boeken worden wanneer men ze als geheel beschouwt, als verzameling verslagen van een zoektocht naar een antwoord op onbeantwoordbare vraagstukken. En wat te denken van onze redacteur als lezer van dit nummer: Daan Stoffelsen, die met een vergrootglas kijkt naar enkele passages uit Advocaat van de hanen, nagaat hoe ze vanaf hun oorspronkelijke versie veranderd zijn voor ze in de roman terechtkwamen, en zo, hoe kan het ook anders, bijzonder veel onthult over Van der Heijdens schrijverschap, zijn werkwijze, de thematiek die hij wil benadrukken of juist probeert te camoufleren.
Met eenzelfde belangstelling las ik het fictieverhaal van Wytske Versteeg: weloverwogen, scherp, en met soms letterlijk de taal van Van der Heijden erin verweven, die daardoor alleen maar aanspoort meer van hem te gaan lezen, al was het maar om na te gaan in welke context Versteegs citaten oorspronkelijk stonden. Ook bijzonder: het komische, compacte verhaal van Christiaan Weijts, die voor de gelegenheid geheel in de stijl van Van der Heijden is gaan schrijven en hem, zo blijkt gaandeweg, zelfs als personage opvoert.
Deze speciale Revisor staat vol met stukken zoals de hierboven genoemde: nu eens fictie, dan weer non-fictie; het ene moment expliciet over Van der Heijden, het volgende slechts verhuld. En allemaal geschreven door auteurs die begonnen zijn met schrijven toen Van der Heijden al bezig was – twintigers, dertigers, veertigers en vijftigers van nu, die stuk voor stuk zijn opgegroeid toen Van der Heijden al (tot op zekere hoogte) bij de gevestigde orde hoorde. En tussen dit alles, als bindend element, staat een romanfragment van Van der Heijden zelf, uit zijn aankomende De tandeloze tijd 7.
Een romanwereld als die van Van der Heijden is niet in definitieve vorm vast te leggen, in elk geval nog niet, maar met dit nummer hopen we zijn immer uitdijende universum enigszins te kunnen vatten – een samenvatting, een handleiding en een eerbetoon ineen.
De schrijver die ik vooral van televisie kende is overigens verhuisd, weg uit de buurt van mijn ouders. Van der Heijden zit er nog. Ik fiets weleens langs zijn voordeur, maar zie hem nooit. Hij zit natuurlijk achter zijn typemachine. Zijn wereld is nog lang niet af.
Thomas Heerma van Voss
Namens de redactie