Beschrijving
‘Wij zwegen.’ In het openingsverhaal van dit nummer, van de Chileens-Amerikaanse schrijver Ariel Dorfman, is het zonnig ‘alsof de winter nooit zou komen, alsof er nooit honden zouden blaffen naar voorbijdenderende tanks’, en gaat een klas in verzet. Dorfmans verhaal en het daaropvolgende, van debutant Florimond Wassenaar, lijken paradoxaal genoeg te stellen dat zwijgen effectief is. Hun engagement is universeel, maar actueler en indringender dan het intiemere, persoonlijker engagement van de andere schrijvers in dit nummer. Vaak gaan deze verhalen om een jongen en een meisje, hun geheimen en de buitenwereld die inbreekt – en hen breekt. Slechts een enkele keer, zoals in Richard de Nooys afsluitende, en online voortgezette bijdrage, slagen ze erin hun dromen intact te houden. Maar telkens verrassen ze, door wreedheid of tederheid – of omstandigheden. Zoals, terzijde, onze auteurs ons verrasten: Wassenaar, Spaans, Kegel, Meijen, Van der Heiden, Neylen hebben nog geen boek gepubliceerd. Dit nummer is een van hun eerste, veelbelovende stappen.
Zij zwegen niet. Want dit zijn de omstandigheden: het is winter, maar er zijn geen tanks. Dorfman trok 16 december in The New York Times de parallel tussen de Russische hacks ten faveure van Trump en de inmenging van de cia in Chili, 1970. Zo ver is het nog niet. Duitsland, Frankrijk, Nederland zijn nog niet om, er zijn nog wetten, bezwaren. En zwijgen is het antwoord niet, de paradox is dat juist het schrijven werkt en het spreken, dat de lessen van de verdwenen docent Garciá werken. Dorfmans verhaal is een handreiking voor verzet, een ode aan een leraar, en een pleidooi voor standvastigheid en gezamenlijkheid. En de vorm is de inhoud: een wij-perspectief en de herhaling: ‘Wij bleven zwijgen.’