Tag Archive for: Blitzmädel

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van Iduna Paalmans minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Op Revisor.nl staan het tweede en het derde deel. Dit is het vierde en laatste deel.

*

Het is zaterdagavond, na het eten, en ik heb de groep niet kunnen tegenhouden. Ik zei dat ik een korte boswandeling zou gaan maken, Ina gilde: ‘Hè, ja, een avondwandeling! Wat een top-idee!’, Leo zei iets over ‘benen strekken’ en ‘leuk element voor in de vlog’. Charlotte kwam met ‘hout sprokkelen’ en ‘kampvuur’, Sabor keek me alleen lang aan met die zwarte ogen van hem. Toen dribbelden ze levenslustig achter me aan. Ik zei het al: dit is geen vakantie, dit is werk.

‘Je draagt het uniform,’ zeg ik tegen Rainer als ik voor hem sta. Het takje dat ik nog in mijn hand had heb ik weggegooid, mijn collega’s zijn niet meer te horen en uit zicht verdwenen.
‘Voor jou,’ zegt hij. Hij kijkt om zich heen. ‘En een beetje voor hem.’ Ik zie het doodshoofdje op zijn pet, de zilveren ruiten op zijn kraag, het kleine hakenkruisje rechts boven de borstzak. Hauptsturmführer. Het geweer onder de riem lijkt kleiner dan in de schuur, ernaast bungelt een flacon. Hij heeft zijn snor getrimd, zijn gezicht is knap, hij lijkt jonger.
‘Ik heb voor jou ook wat.’ Hij overhandigt me een jas. Het is een groot en zwaar colbert, er staat een adelaar op de voorkant met een hakenkruis in zijn poten. Het is duidelijk getailleerd. Als ik het jasje opensla valt er een zwart mutsje uit, het heeft de vorm van zo’n hoedje dat medewerkers van de Albert Heijn-slagerijafdeling moeten dragen.
‘Kleren voor mijn Blitzmädel,’ zegt Rainer.
‘Wat?’
Hij kijkt streng, ik trek het colbert aan, de stof is dik en stug. Rainer zet me het hoedje op. ‘Voor mijn Blitzmädel,’ zegt hij nog eens. ‘BlitzBlitz, van bliksem, van dit.’ Hij wijst naar het SS-symbool dat op de mouw van mijn jasje is gestikt. Blitzmädels, hier moet ik het met Charlotte over hebben, denk ik.
‘Onze bliksemmeisjes,’ zegt Rainer. ‘Zonder hen hadden we het niet gekund.’

Van de twee weken waarin ik niet werkte kan ik me weinig herinneren, behalve dat ik elke ochtend gewoon om kwart voor zeven opstond, brood smeerde en in mijn auto ging zitten. Ik startte de motor, reed een rondje door de buurt en parkeerde weer in mijn straat. Dan liep ik naar huis en zette koffie. Ik deed alsof ik al had gewerkt, en dat ik dan nu vrij was. Ik bleef me de rest van de dag trillerig afvragen hoe het kon dat ik moest uitrusten terwijl ik in feite zo ongelofelijk weinig in mijn leven had bereikt.
‘Je moet leuke dingen gaan doen,’ zei Sabor toen hij bij me kwam eten. ‘Naar het theater, of de sauna, zoiets.’
‘Wil jij met mij naar de sauna?’ Ik meende de vraag serieus, maar Sabor proestte. ‘Met dit lijf wil jij niet in een sauna zitten.’
Aan het einde van de avond zei hij dat ik het echt moest gaan doen, die leuke dingen, en vroeg hij of ik het had gemeend, dat samen naar de sauna gaan.
‘Ja,’ zei ik.
‘Echt?’ zei hij. Hij keek me heel lang aan. Ik wist niet wat ik moest doen en liep naar de gang om zijn jas te pakken. We zijn nog niet naar de sauna geweest.

‘Heb je het helmpje?’ vraagt Rainer. Ik haal het uit mijn zak. Hij pakt het, haalt een veiligheidsspeld uit zijn broekzak en prikt het op mijn borst. ‘Daar gaan we,’ zegt hij.
Ik loop achter hem aan door de bladeren. Zijn hondjes rennen voorop. Een specht tikt ergens tegen een boomstam. Na een tijdje zwijgend te hebben gelopen staat hij stil. ‘Als je dit verraadt ben je dood,’ zegt hij.
Ik speel mee. ‘Jawohl Herr Hauptmann.’
We naderen een heuvel. Er groeien struiken en een paar boompjes. Aan de achterkant liggen de boomwortels bloot en is de grond een stuk lager. De voorkant van de bunker is nauwelijks te zien, overal takken en mos. Het beton is begroeid met schimmels en planten.
‘Hier zit hij,’ zegt Rainer. ‘Hier is hij.’
Ik duw een struik aan de kant. ‘Leeft hij nog?’ Rainer pakt mijn hand en trekt me in de richting van een kleine opening, niet groter dan een vuist. Een raam zonder glas.
‘Hier kun je kijken, dan zie je hem,’ zegt hij. Ik kijk door het gat, maar alles is zwart. Ik denk aan Sabor, in zijn grote zwarte overhemden. Ik had hem moeten vragen mee te gaan.
‘Ratten moest hij eten, muizen, aarde. De deur zit potdicht. Die klote-Amerikanen hebben alles verpest.’ Rainer komt naast me staan, ik ruik een scherpe zeepgeur. ‘Vati,’ zegt hij in het gat van het raam. ‘Ik heb iemand meegebracht. Een Blitzmädel. Ze bestaan nog, ze zijn er nog.’ Hij kijkt me aan, rukt dan het helmpje van mijn borst en duwt het door het gat. ‘Kijk maar!’ roept hij.
‘Hee!’ zeg ik. ‘Die is van mij.’
‘Die is niet van jou,’ fluistert Rainer. ‘Die is nooit van jou geweest. Net zoals dit uniform niet van mij is. Het is van hem, het is allemaal van hem. Hij was Hauptsturmführer.’
‘Waar was hij dat?’ fluister ik. Ik wil het ergste antwoord horen.
‘In Auschwitz,’ antwoordt Rainer. ‘Hij was de beste.’
‘Waar in Auschwitz?’ vraag ik.
‘Wat maakt dat uit, hij werkte daar en die hele plek is hem afgepakt. Kom, begroet hem eens.’
Mijn borst gaat op en neer, ik probeer mijn stem strak te houden. ‘Hoeveel mensen heeft hij vermoord?’
Rainers hoofd komt dicht bij het mijne. Hij tuurt me een paar seconden met een holle blik aan. ‘Wat vraag jij?’
Nu ben ik te ver gegaan. Nu zal hij niets meer zeggen.
‘Hee, wat vraag jij? Wat vraag jij?’
‘Ik….’
‘Wil jij hier wel zijn? Met ons? Jij wilt toch hier zijn, en niet daar bij je vrienden, oder? Jij wilt ons helpen, oder?’
‘Ik zou graag het verhaal…’
Rainer doet een stap achteruit. ‘Ach so,’ zegt hij. ‘Het verhaal.’
‘Nou kijk, ik zou graag uw vader beter willen leren… Hoe was het voor u, om met hem op te groeien?’
‘Ach so, ach so. Dorothee wil een verhaal, een interview.’ Rainer snuift. ‘Er is hier geen verhaal. Mijn vader zit al drieënzeventig jaar in deze bunker, dat is het verhaal. En jij vraagt hoeveel hij er vermoord heeft? Begroet hem eerst eens!’
‘Guten Abend,’ fluister ik in het gat, ‘Wie geht es Ihnen?
Rainer komt weer naar me toe en pakt mijn bovenarm. ‘Lieve Dorothee,’ zegt hij. Met zijn andere hand aait hij me weer over mijn wang. ‘Hij moet hier weg. Jij zou ons helpen, hij moet hier weg.’
‘Helpen? Rainer, ik zou niet weten hoe we…’
‘Jij zou ons helpen, maar je verhoort ons. Waarom verhoor je ons?’
Ik wil mijn arm wegtrekken, maar hij verstrakt zijn greep. Ik kijk weg, naar de nieuwe huisjes, de recreatiehal met paintballmogelijkheden, het restaurant met serre, de volledig ingerichte tenten, ver weg achter de bomen.
‘Waarom verhoor je ons? Ben je een verrader? Wat zoek je?’
Er komt geen geluid meer uit mijn mond.
‘Wat zoek je? Zoek je spannende verhalen? Of zoek je bescherming? Een warme familie? Wil je bij mij zijn? Heb je soms afluisterapparatuur in je broek?’ Hij grijpt naar mijn kruis. Ik hoor het ruisen van de Oostzee, het geluid van hondenpootjes op dode bladeren. Het bos maakt zich klaar voor de nacht. En hoewel ik op dat moment aan Ina denk, kom ik niet eens op het idee om te gillen.

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van Iduna Paalmans minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Op Revisor.nl staat het tweede deel ook. Dit is het derde deel.

*

Hitler heeft zich aan het begin van zijn regime meermaals uitgelaten over de jeugd. ‘Onze toekomstige jongens,’ riep hij in een toespraak in 1935, ‘moeten slank en rank zijn, behendig als windhonden, taai als leer en hard als Kruppstaal.’ Er was volgens de nationaalsocialisten een nieuwe opvoeding nodig, weg van het geestelijke en terug naar het fysieke. De mensen van de toekomst moesten hun volk kunnen beschermen tegen de ‘verwilderingen’ die in de maatschappij gaande waren, en tegelijkertijd moest frisse, kinderlijke, onbevangen reinheid worden behouden. Een intellectuele opvoeding paste niet in dat ideaal.

Nadat ik dat gelezen had wist ik dat ik me niet meer met joodse supergetto’s, maar met de verankering van het nationaalsocialisme in kinderen wilde bezighouden. Nachtenlang las ik boeken en keek ik documentaires over de Hitlerjugend, ‘de misbruikte generatie’ noemen ze die. Mijn interesse verplaatste zich naar kinderen van gezaghebbende nazi’s; hoe waren die door hun opvoeding beïnvloed? Ik stuurde wat brieven, uitnodigingen voor gesprekken, maar ik kreeg weinig respons, de meesten wilden niet meer met hun ouders geassocieerd worden. Kinderen die van weinig weten, dacht ik toen ik rondkeek op school, dat is een goed onderwerp. Eersteklassers bam, in Auschwitz neerzetten. Wat doet dat? Hoe reageren ze? Hoe draait hun wereldbeeld? Leo vond het geen goed idee, pedagogisch te aangrijpend. ‘Geen geld,’ zei hij ook, ‘helaas. We kunnen naar Westerbork?’

Toen ik de plannen voor mijn boek had laten varen, gestopt was met documentaires kijken en boeken lezen en me weer alleen bezighield met toetsen nakijken en rapportvergaderingen, ging het mis. Dat was afgelopen jaar. Sabor was de eerste die het merkte. ‘Je ziet eruit alsof je dood bent,’ zei hij. ‘Moet jij niet even een adempauze?’ Ik keek hem stil aan, wist dat hij zijn academische ambities lang geleden had laten varen en gelukkig was tussen die behoeftige, schreeuwende, onnozele kinderen.
De rest van de week bleef ik thuis, Sabor kwam bij me eten, ik werd zenuwachtig van hem. Hij hoorde op school, in mijn woonkamer leek hij te groot, te aanwezig, te echt. Ik ontdekte dat je geen ‘adempauze’ kunt nemen van de geschiedenis, dat dat het domste is wat je kunt doen. Ik begon weer met lezen, bestelde via eBay het miniatuurhelmpje, hing het in mijn auto om me er dagelijks aan te herinneren dat er meer was dan deze school, deze tijd, deze kinderen, dat er iets boven mijn hoofd rondzweefde dat nog in woorden moest worden gevangen, dat ik dat niet kwijt moest raken. Twee weken later was ik weer op school.

Ineens aaide Rainer me over mijn wang. Ik zat nog op het krukje, het was nog steeds vrijdagochtend, ik had hem gevraagd waar zijn vader zich dan ophield, hij had niet geantwoord en was weer lange tijd stil geweest. Toen aaide hij me over mijn wang, heel teder, en zei: ‘Du bist ja meine Helferin.’
Ik verstrakte. Helferinnen waren vrouwen die bij de Wehrmacht in dienst waren. Ik zei niets, keek hem aan en zag dat hij van oor tot oor lachte.
‘Ik kan je het laten zien. Morgenavond breng ik hem weer water, dan kun je mee.’ Hij aaide me nog eens, ergens in mijn lijf begon het te tintelen, het gevoel verspreidde zich snel. Dorothee wordt door een primaire bron geaaid. Dorothee staat het toe.
‘Kom je mee? Morgen? Zaterdagavond?’
‘Waar dan?’ Mijn stem was schor, ik moest mijn vraag twee keer stellen. ‘Waar zit hij dan?’
‘Hij zit in een bunker.’
‘Een bunker?’
‘Een totaal afgesloten bunker.’
‘Een totaal afgesloten bunker?’
‘Hier in het bos.’ Rainer straalde nog steeds. ‘Niet ver, het is niet ver. Een totaal afgesloten bunker. Maar het is niet ver.’
‘En jij brengt hem water?’
‘Ja, en soms ook een broodje, meer past niet door het raam. Ze laten hem gewoon doodhongeren anders.’
Het was even stil. Ik keek naar de geweren, ik dacht aan mijn boek. ‘Oké,’ zei ik.
‘Oké,’ zei Rainer. Hij pakte mijn hand, trok me omhoog en liet mijn hand weer los. We stonden nu tegenover elkaar, we grijnsden allebei. We spraken een tijd af, zaterdagavond, na het eten, in het bos, dichtbij het pad achter het terrein. ‘Ik vind je wel,’ zei hij. Hij stak zijn hand weer naar me uit. ‘Neem je helmpje mee. Dat zal hij fantastisch vinden.’

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van het minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Dit is deel 2.

*

Ons eerste avondmaal, afgelopen donderdag, bestond traditiegetrouw uit ingrediënten die we uit Nederland meenamen, in blauwe kratten in de auto van Leo. Hij zou samen met Ina koken, Charlotte en ik zouden het snijwerk doen en Sabor zou er als Technische Dienst voor zorgen dat alles het deed. Zoals ieder jaar zouden we tijdens het eten een toost uitbrengen, waarbij we allemaal een wens formuleerden voor het nieuwe schooljaar.
‘Het gasstel doet het niet,’ zei Sabor toen we de kratten van de auto naar de keuken hadden getild. ‘Gaskraantje vol open, geen gas.’

Ik dacht aan een moment kort daarvoor, die middag. We waren net aangekomen, de motoren van onze auto’s draaiden nog, er was bij de slagboom een mannetje op ons afgekomen. Wat je je voorstelt bij het woord ‘mannetje’: klein, vriendelijk, pretogen, slordige snor, overall. Toen ik hem door mijn geopende autoraam in het Duits begroette en onze reservering doorgaf, deed hij geen moeite meer om Engels te spreken.
Folgen Sie mir bitte,’ zei hij, ‘ich werde Ihnen Ihr Ferienhaus zeigen.’ Hij keek me lang en fel aan, en wierp toen een blik op de hanger aan de achteruitkijkspiegel: een klein, antracietkleurig helmpje aan een koordje. Pas toen ik ‘super, ich folge Ihnen’ had geantwoord, nog een beetje beduusd van zijn blik, liep hij naar voren en stapte in een klein vrachtwagentje. Er stond R.A.I.N.E.R. op het nummerbord en twee blaffende hondjes staken net met hun koppen uit de open bak. We reden achter hem aan over het hobbelige terrein en toen onze auto’s voor het huisje stonden wees hij zonder uit zijn wagen te stappen naar de voordeur, lachte, keerde om en scheurde het pad weer af naar beneden. De oren van de hondjes flapperden in de wind.
Ina keek heel moeilijk naar Sabor, toen heel moeilijk naar het gasstel en toen plots uitzinnig naar mij. ‘Dorothee kan dat mannetje in dat karretje weer even opzoeken!’ riep ze. ‘Jij met je goeie Deutsch, Dorothee! Hij helpt ons vást aan gas.’
 
Ik vond Rainer in een schuurtje achter de receptie. Ik klopte op de openstaande deur, hij kwam schichtig naar buiten. Zijn honden waren nergens te vinden. Ik zei iets over het fornuis, hoopte dat ‘Gasstelle’ het juiste woord was en keek hem verwachtingsvol aan. Hij bleef stil. Hij keek me zo lang stil aan dat ik ongemakkelijk werd.
‘Ik heb het helmpje gezien,’ zei hij uiteindelijk langzaam, in duidelijk, accentvrij Duits. Ik slikte. Weer was het een moment stil. ‘Ik heb het herkend.’
Om toch maar iets te zeggen mompelde ik: ‘Het beschermt me tegen ongelukken.’
‘Ongelukken,’ herhaalde hij, ‘ongelukken.’ Weer zei hij een tijdje niets. Ik kreeg het koud, dacht aan Sabor, het fornuis, en wilde net vragen of Rainer meekwam om ernaar te kijken toen hij weer iets zei: ‘Mijn vader had zo’n helm. Wehrmacht, Stahlhelm, M-40 mit getanztem Lüftungsloch. Hoe kom je aan dat miniatuur?’
Dit wilde ik niet. Die helm was van mij, waar bemoeide hij zich mee.
‘Zelf heb ik een uniform,’ zei hij. ‘Ik herken de helm. Ik herken de adelaar. Zelf heb ik een uniform.’ Ik staarde hem aan. Zijn ogen waren prachtig helder, maar deze man was een volslagen idioot. ‘Ik heb het uniform,’ zei hij weer. ‘Ik heb het bewaard. Ik heb het uniform bewaard.’
‘Welk uniform?’ vroeg ik zacht.
‘Het uniform van mijn vader. Hij was Hauptsturmführer.’
Er verzakte iets in mijn maag. ‘Wat?’ fluisterde ik.
‘Hauptsturmführer,’ zei Rainer, hij hijgde terwijl hij sprak, ‘hij is doodgeschoten. Dat denkt iedereen tenminste.’
Ik wist niets meer uit te brengen.
‘Hij is er nog, hij is er nog. Ik voel hem.’
Ik moet hier weg, dacht ik.
‘Hij was een nazi, een nazi,’ siste Rainer, hoewel er niemand in de buurt was die ons kon horen. ‘Een nazi, een nazi, een nazi!’

Pas bij het huisje merkte ik dat ik gerend had. Buiten adem liep ik naar de achterdeur, waar Sabor met terrasstoelen bezig was.
‘We hebben weer gas,’ zei hij blij. ‘Er bleek hier aan de zijkant nog een hoofdkraantje te zitten.’ Vanuit de keuken stond Ina met een paprika naar me te zwaaien. ‘Joehoe! Er kan gesneden gaan worden!’
Toen we met volle borden aan tafel zaten en het proostmoment was aangebroken, was het Ina die als eerste haar glas hief. ‘Ik wens een jaar waarin we als sectie nog dichter naar elkaar groeien,’ zei ze. ‘Dat we een warme familie mogen zijn.’
‘Ik wens een rustig jaar waarin ik mijn taken langzaam kan gaan afbouwen,’ zei Leo. Hij hoorde zijn pensioen al aan de horizon zingen. ‘Ik wens een supergoede geschiedenisdocent te worden,’ zei Charlotte, ‘en me nog meer te ontwikkelen op het gebied van klassenmanagement en vakdidactiek. En daarbij wens ik de vrouwen van onze geschiedenis een belangrijke rol te kunnen geven in ons curriculum. Er zijn bijvoorbeeld superveel vrouwelijke ontdekkingsreizigers geweest! Maar weten jullie er een te noemen?’
‘Ik wens een gezond jaar,’ zei Sabor alleen.
‘Dat we met de leerlingen naar Auschwitz kunnen,’ wenste ik, zoals ieder jaar. ‘Daar moeten die kinderen naartoe, anders begrijpen ze de wereld niet.’

Vrijdagochtend wilde ik een stuk wandelen over het vakantiepark, maar moest ik aan Sabor duidelijk zien te maken dat ik dat alleen wilde doen. ‘Ga je weer nadenken over je boek?’ vroeg hij.
‘Ja,’ loog ik.
‘Ik moet ook nadenken over jouw boek,’ zei hij. Hij rookte zijn derde sigaret. En toen met een lachje: ‘Echt.’
‘Ik moet bedenken waar het zwaartepunt komt te liggen,’ zei ik, ‘dat moet ik echt alleen doen.’
Sabor keek teleurgesteld. Ik wandelde het pad af, draaide me glimlachend naar hem om en liep toen direct naar de schuur van Rainer. Die was leeg. Na een flinke ronde over het terrein hoorde ik gekef, het kwam bij de fietsenstalling vandaan. Rainer stond gebogen over een fiets, zijn twee hondjes stonden als cheerleaders aan weerszijden van hun baas, ze kwispelden met hun hele achterlijven.
Guten Morgen Rainer,’ zei ik.
Guten Morgen Dorothee,’ zei hij. Ik vroeg me af hoe hij mijn voornaam wist. ‘Kom binnen.’ Hij loodste me door de stalling, naar achteren, naar een hok. Mijn borst bonkte weer maar toch voelde het logisch wat ik deed. Elke stap die je zet, elk woord dat je zegt, moet een primaire bron benaderen of verklaren, had een hoogleraar me eens verteld. Dorothee benadert een primaire bron, bonkte het, eindelijk benadert Dorothee eens een primaire bron.
Hij klikte het licht aan. Het eerste wat ik zag was het kostuum. Het hing aan de achterwand, tussen een geweer en een verrekijker. De dubbele S op de boord viel me direct op, net als de speld met het zwarte kruis.
‘Hij leeft nog, hij is hier,’ zei hij zacht. ‘Ich spüre das.’ ‘Setz dich.’ Ik ging zitten op het krukje dat hij aanwees. Zelf bleef hij staan. Tegen de wand, naast het uniform, stonden twee grote kasten. Naast de kasten, ik zag het ineens maar ik schrok er niet van, ook dit leek logisch, stonden nog meer wapens. Oude mitrailleurs, donker staal.
‘Uw vader was… Hauptsturmführer?’ Mijn stem was zacht maar zakelijk, zo klinkt hij altijd. Rainer knikte, liep naar de muur, haalde het uniform van de haken. Hij bleef er stil mee in zijn handen staan en wreef over de ronde, zilveren knopen. Ik vroeg hoe zijn vader heette maar hij gaf geen antwoord. Welke werkzaamheden hij uitvoerde, geen antwoord. Of hij hier gewoond had, stilte. Rainer aaide de stof en keek voor zich uit.
‘Er zijn mensen die historische gebeurtenissen naspelen. Gekleed in kostuum. Doet u dat misschien?’
Hij keek me strak aan maar bleef stil.
Re-enactment heet het, doet u dat? Met anderen?’
Sag mal, soll das jetzt ein Verhör werden oder wie?’ Hij klonk ineens boos.
Nein, nein,’ zei ik. Daarna zei ik een hele poos niets. Rainer ook niet. Ik hoorde krekels, het begin van de dag, mensen die hun ontbijtafwasje deden.
‘De oorlog is helemaal niet afgelopen,’ zei hij zachtjes. ‘Dat denkt iedereen, maar dat is niet zo. En nu zit mijn vader hier, ondergedoken. In zijn ondergoed, want zijn uniform hebben ze afgepakt. De Scheißidioten.’

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van het minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Lees het vervolg de komende weken op Revisor.nl.

*

Een man ontmoeten zou natuurlijk niet het doel van deze avondwandeling moeten zijn. Ik ben hier met de groep, de sectie, dat weet ik heus, ik kan dit zelfs werk noemen. Maar als ik Rainer zie, heb ik mijn excuus klaar: even plassen.

Toen ik net mijn hand op mijn blaas legde vroeg Charlotte al of ik misschien moest, dus het zal niet uit de lucht komen vallen. Dorothee gaat even achter een boom jongens, we lopen verder, die haalt ons wel weer in. Ik zal me omdraaien, de boswal op klimmen, met een zacht sprongetje in de bladeren landen en naar hem toe marcheren. Hij zal het uniform dragen, wunderbar.
Charlotte heeft dikke takken onder haar armen, om de paar stappen houdt ze halt om er een nieuwe bij te proppen. Achter haar wandelen Ina en Sabor met middelgrote. Sabors ademhaling klinkt als de trappomp van een luchtbed. Ik treuzel achteraan met twee stammetjes. Naast me loopt Leo, die bezig is een vlog voor zijn kleinkinderen op te nemen. ‘Duitsland, zaterdagavond, 22 augustus,’ zegt hij terwijl hij met zijn camera van links naar rechts zwiept, ‘verlaten bos. Wilde leraren, bevrijd van hun leerlingen maar aan de vooravond van een nieuw jaar gevangenschap.’
Het laatste zonlicht schijnt in dunne plakken tussen de bomen door. De grond is heuvelig en vochtig, de Oostzee hoorbaar, een ingedikt ruisen ergens, het vakantiepark is net niet meer in zicht. Er zijn de afgelopen jaren nieuwe huisjes gebouwd, de recreatiehal is uitgebreid met paintballmogelijkheden, het restaurant heeft een serre gekregen, op het kampeergedeelte zijn nu ook volledig ingerichte tenten te huur. Maar dit bos ligt al decennia in coma. Ergens ver weg klinkt geblaf, mijn hartslag versnelt. Charlotte draait zich om en wijst naar mijn handen. ‘Die zijn te dik, Dorothee. We willen een vuur maken, geen vlot bouwen.’

Charlotte is nieuw in onze sectie. Ze is afgestudeerd op de rol van de vrouw op VOC-schepen. ‘Vrouwen konden officieel niet in dienst zijn van de VOC,’ vertelde ze ons een keer tijdens een vergadering, ‘en toch voeren ze soms mee. Veel van hen werden pas in Indië ontmaskerd, bleken er ineens tieten onder die mannenblouse te zitten. Officieel protocol was dat ze dan op een schip terug naar Nederland werden gezet en daar werden veroordeeld. Maar veel vrouwen haalden de overtocht niet. Die werden voor vertrek stiekem als slaaf verhandeld of doodgeslagen en achtergelaten. Kennen jullie het liedje Daar was laatst een meisje loos? Dat liedje sláát ergens op. Zo gaaf!’
Het is de eerste keer dat Charlotte mee is op de Rügenweek. Ze verheugt zich op alles. Misschien is dat wat me het onzekerst maakt als ik met jonge mensen ben, hun vaardigheid de wereld zo vergenoegd tegemoet te treden.

Sabor is populair ondanks zijn extreem dikke lijf. Leerlingen vinden hem een toffe gast, hij kan met ze meelachen en hij kan ze laten zien dat ze dom bezig zijn. Hij zegt dan niet: jullie zijn dom bezig, hij trekt zijn wenkbrauwen op en draait ze de rug toe. Alleen dat. Aandacht van Sabor moet je verdienen, zo werkt het. Ik heb kinderen zien huilen omdat Sabor ze negeerde. Massa’s leerlingen die vanwege hem geschiedenis kiezen. Zelf trek ik ook het liefst op met Sabor, we delen de Tweede Wereldoorlog. Hij zit aan de verzetskant, deed onderzoek naar de rol van Hannie Schaft in de Velser Aff aire. Ik heb meer met nazi’s. Het is al even geleden, maar voor mijn scriptie over de rol van Himmler in het Madagaskarplan, het plan om alle Joden uit Europa naar Madagaskar te deporteren en zo een soort supergetto te vormen, kreeg ik een negenenhalf. Sabor is geloof ik de enige die dat weet. ‘We staan aan andere uitersten van de strijd,’ zei hij, ‘maar we schenken uit dezelfde fles.’

Ik zet mijn stammen neer, pak een takje en loop door. Tussen de bomen is het graanveld te zien, Ina heeft het ook ontdekt. ‘Lieve mensen kijk nou,’ gilt ze. ‘De zee is van goud!’ Door Ina twijfelde ik over deze baan. Leerlingen gillen omdat ze stiekem bang zijn alleen te worden gelaten, Ina veroordeelt dat soort gillen – al gillend. Deze sectieweek in de laatste week van de zomervakantie is haar project. Ze heeft het over ‘mijn Rügen’ en ‘ik ben zo blij dat ik hier nog steeds geld voor weet los te peuteren’. Ina weet ook dat Leo het sectiehoofd is en dat Leo ervoor zorgt dat er geld is. Maar Leo weet op zijn beurt dat zij dit project nodig heeft, dat zij in feite al alleen gelaten is, dat ze alleen ons nog heeft.

Het geblaf is nu dichterbij. Ik draai mijn hoofd naar het geluid, het klinkt jackrussellachtig. Fabelhaft. ‘We moeten doorlopen als we het vuur nog bij daglicht willen maken,’ zegt Charlotte.
‘Vuur in duisternis is toch een prima concept?’ zegt Leo.
‘Gaat-ie Dorotheetje?’ vraagt Sabor, die naast me is komen lopen. ‘Je bent wat stil.’
‘Last van mijn blaas,’ zeg ik, ‘heb ik vaker.’
‘Ik heb last van mijn longen,’ zegt Sabor. ‘Zo’n wandeling is me toch net te heftig.’ Hij legt zijn hand op zijn borst en glimlacht naar me. Ik houd er niet van om te liegen. Het keff en van de jack russells is nu heel dichtbij. Ik blijf stilstaan en kijk naar Sabors te grote, zwarte overhemd. De zweetplekken, het gehijg. Hij gunt me dit, denk ik, hij gunt me dit vast.
‘Ik moet plassen,’ zeg ik, ‘lopen jullie maar terug. Dan kom ik zo.’
‘Ik wacht even op je,’ zegt Sabor. Hij laat het hout een eindje zakken.
‘Ach nee joh, ga vast. Het is mijn blaas. Het doet een beetje pijn en dan duurt het wat langer. Vrouw-op-middelbare-leeftijd-probleem.’ Ik lach, Sabor lacht. ‘Verdwaal niet,’ zegt hij.
Als ze om de bocht zijn verdwenen – lange silhouetten met vreemde uitsteeksels – draai ik me om. Daar is het eerste hondje, en ook het andere. En dan zie ik Rainer, hij draagt het uniform, met pet en SS-insignes en al.

Wordt vervolgd.